Thrillers
Achter in het jaar is rétro iets beter te verdragen. A Clubbable Woman van Reginald Hill (Grafton, f 17,50) is een herdruk van een boek uit 1970, waarin het vaste politieduo van Hill optreedt. Dat zijn hoofdinspecteur Dalziel en brigadier Pascoe die ergens in de Engelse provincie werken en dit keer te maken krijgen met de moord op de echtgenote van een rugby-speler, een amateur wel te verstaan, want rugby is gelukkig nog niet zoals voetbal door het grauw en de commercie verziekt. Dat wil nog niet zeggen dat er in deze tak van sport ook niet onsportieve lieden rondlopen die vooral vallen op vrouwen met borsten als rugbyballen en helaas is het slachtoffer zo geschapen. Fetisjisme speelt echter nauwelijks een rol, het gaat allemaal meer over niet goed in de hand gehouden gezonde lust en het is jammer dat Dalziel en Pascoe zoveel nadenken en tegen zichzelf spreken. Nu wordt het zicht op de buitenwereld in belangrijke mate vertroebeld en komt de sfeer van de sportvereniging met veel hijsen na afloop en elkaars vrouwen beloeren niet goed over.
The Friends of Eddie Coyle stamt uit 1971 en is weer eens herdrukt, hoewel voor in deze uitgave staat dat het om de eerste keer zou gaan (Penguin, f 14,90). Misschien veroorzaakt de regelmatige hervertoning op de televisie van de gelijknamige verfilming van het boek het gevoel van bekendheid. George Higgins, een Amerikaan die men niet moet verwarren met de Engelsman Jack Higgins, situeerde het boek in de onderwereld van Boston en gebruikte bijna alleen maar dialoog om het verhaal te vertellen. Hoofdpersoon Coyle is een kleine jongen in het milieu en net als in andere segmenten van de samenleving zijn het de kleine jongens die de klappen krijgen. Hij levert vuurwapens aan bankrovers en probeert verder met verlinken zijn positie veilig te stellen en met name een gevangenisstraf voor een vroeger delict op die manier te ontlopen. Omdat bij zijn makkers ook het eigen belang voorop staat, moet dat wel verkeerd aflopen. De zakelijke, amorele toon die Higgins hanteert, in combinatie met vuilbekken en het praten van jongens-onder-mekaar, zijn van die schrijverskwaliteiten die een boek echt goed maken.
De privé-detective als romanheld is nog steeds springlevend en keer op keer dienen nieuwe helden zich aan. In de Verenigde Staten, het thuisfront van dit genre, is enkele jaren geleden een aparte vereniging van schrijvers van dit soort boeken opgericht, de Private Eye Writers of America (PWA) die meer leden telt dan het hele Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs, dat alle subgenres bestrijkt, bij elkaar. Hoewel de privé-detective een mannenbastion blijft, zijn er ook enkele vrouwen op dit terrein actief en ook van hen zijn bijdragen opgenomen in de eerste verzamelbundel van de PAW. The Eyes Have It, samengesteld door de oprichter Robert Randisi (Mysterious Press, f 32,75). De bundel stamt uit 1984 en is inmiddels gevolgd door de tweede verzameling korte verhalen, Mean Streets, die hier nog niet verkrijgbaar is. In The Eyes Have It staan zeventien verhalen en helaas moet ik zeggen dat ze afgezet tegen de avonturen van de ongeveer 101 fictieve detectives die sinds de jaren twintig zijn bedacht, slecht afsteken. Dat geldt niet alleen voor de bekende namen als Greenleaf en Estleman, maar ook voor Lutz, Kantner en Nolan van wie de boeken hier niet of nauwelijks te koop zijn. De twee vrouwen, Marcia Muller en Sara Paretsky, vallen eigenlijk alleen maar op door een zachtere benadering (vrouwelijker?) van de boze wereld en geven respectievelijk een wilde plant en een golden retriever een grotere rol dan hun heldin. De derde vrouw die aan de bundel meewerkte, L.J. Washburn, is de helft van een schrijvend echtpaar en het is niet duidelijk of het verhaal dat de juiste harde toon heeft en in de jaren van de stomme film en de Drooglegging speelt, een eigen of een gezamenlijke produktie is. De zwakte van de verhalen in de bundel zit vooral in de nadruk die de intriges hebben gekregen ten koste van de sfeer en van de hoofdpersoon. Het lijkt wel of elke auteur bang was om niet voor
vol te worden aangezien als hij of zij er niet in slaagde binnen drie ot tien bladzijden een bijzonder originele gedachte uit te werken. Het gevolg is alleen maar gekunstelde verhalen waarin de sterke kanten van de privé-detective niet uit de verf komen. Een privé-detective is hard en een klein beetje sentimenteel, maar weet drommels goed met wie hij echt medelijden moet hebben. Een privé-detective heeft altijd een kwinkslag bij de hand en is in het algemeen niet op zijn mondje gevallen. Soms is een privé-detective tobberig en sjokkerig en in deze eerste bundel gaat het te veel die kant uit.
Arthur Lyons werkte aan The Eyes Have It niet mee. Wie hem wil lezen moet meteen een van de langere avonturen van Jacob Asch pakken, een journalist die detective is geworden. Af en toe worden zijn boeken in Nederland geïmporteerd, maar ook dan is het speuren geblazen. Three with a Bullet (Owl, f 15,65) is een lekker hard en spannend boek dat in het wereldje van popmusici en producenten speelt. Lyons is voor mij op dit moment nummer 1 van de schrijvers van private-eyeboeken. Zijn held Asch is het meest vrij van gimmicks (dus geen etentjes en moeizame conversaties over het leven à la Spenser), hij heeft niet al het leed van de wereld op zijn schouders (à la Tanner) en wil niet voortdurend de leukste thuis zijn (à la Wine) en verzuipt niet voortdurend in nostalgie (à la Walker). Hij is tamelijk hard en ziet weinig in afwijkend gedrag, met name seksueel. In Los Angeles waar hij woont, wil hij daarom nogal eens vierkant tegenover vele mensen komen te staan. Met gebalde vuisten.
THEO CAPEL