Er speelt zich wat af in de hogere kringen
Sprookjesachtige homo-erotiek van Willem Bijsterbosch
Van een knecht door Willem Bijsterbosch Uitgever: Bert Bakker, 110 p., f 29,90
Frans de Rover
In zijn ‘avondvullende’ (flaptekst) novelle Handlangers (1985) schetste Willem Bijsterbosch de teder-wrede liefdesgeschiedenis van twee jongens tegen de achtergrond van het wat decadente, in ieder geval nichterige Den Haag (waarin een oude, dandy-achtige maecenas rondloopt) en Berlijn (waar het in de naar zweet en sperma riekende kelderkroegen ruig kan toegaan). Maar ondanks alle uitingen van psychische en fysieke gewelddadigheid noem ik die novelle romantisch, want uiteindelijk draait alles om de Liefde, de jongensliefde in het bijzonder.
Vergelijkbare motieven structureren ook Bijsterbosch' nieuwe novelle Van een knecht. En meer dan dat. Beide novellen zijn met elkaar verbonden door expliciete verwijzingen in Van een knecht naar situaties en personages in Handlangers. Door die overeenkomsten lijkt Bijsterbosch aan een homo-erotische fantasiein-afleveringen te werken.
Ik leg de nadruk op het woord ‘fantasie’, want in Van een knecht bevinden we ons onmiskenbaar in een sprookjesachtige, nogal Reviaans getinte ambiance. Het is immers te mooi om waar te zijn: de ik-persoon Willem krijgt bij aankomst in het landhuis Wordragen van zijn vierentachtigjarige vriendin Pia, die na het overlijden van haar levensgezellin een vrijwillige, pathetisch getoonzette dood zoekt, een bloedmooi knechtje cadeau - haar erfenis voor hem. Vanaf het eerste moment is er tussen knecht en meester sprake van een erotische spanning. ‘Ik verzweeg voor Pia dat Gudo en ik bij mijn aankomst ongebruikelijk lang elkaar in de ogen hadden gekeken, dat wij elkaar als minnaars herkend hadden, of tenminste als jongens met belangstelling voor elkaar. Ik speelde het spel, de rol van heer-te-gast, en glimlachte niet eens waar hij bij was. Ik nam personeel over, dat was alles, dat was het spel.’
Uiteraard hoort bij het spel een landgoed met uitgestrekte bossen en landerijen; naar het poppeblauwe theehuis rijdt men per sjees. Zoals het betaamt slaapt de knecht in een schamel, wat vochtig souterrain; ‘mijnheer Willem’ en Pia rusten 's nachts uit in hemelbedden nadat zij in avondkleding gedineerd en geconverseerd hebben bij open haardvuur en kaarslicht, terwijl de eetzaal vibreert door de klanken van de Tannhäuser-ouverture van Wagner. Kortom: alle ingrediënten voor een kitscherig verhaal zijn in overvloed aanwezig. Toch is Bijsterbosch' verhaal dat geen moment. De auteur lijkt het spel mee te spelen: in een soepele stijl en met veel gevoel voor ironie schetst hij de in feite doldwaze, ach nee, wanhopige relaties tussen personages, die ik overigens beter ‘typen’ of ‘karikaturen’ kan noemen.
In Pia verbeeldt hij de excentrieke oude dame wie niets te gek is - de droomvrouw van iedere nicht. Uit een kelderkroeg in de nabijgelegen stad heeft de sjieke dame uit de handen van een louche, pooierachtige figuur een jongen, een slaafje losgekocht als erfgeschenk voor haar vriend Willem, die op haar landgoed is opgegroeid. Haar zelfmoord moet het karakter van een ritueel krijgen, zoals dat uit de opera's van Wagner niet onbekend is. Gudo, de afgerichte knecht, is de droom van iedere meester: ‘Die nacht zag ik met ingehouden adem Gudo kronkelen en hoe hij gespannen wachtte op een klap, op pijn, zag zijn vreemde lach daarna en zag hem huiveren ondereen streling, alsof een heet brandijzer zijn naakte buik, zijn hals en wang streelden en niet mijn hand die ieder moment kon slaan (...) Voor mijn tederheid deinsde hij als een dier voor vuur terug. Jennen, schreeuwen, moord en doodslag in het vooruitzicht, mijn voet in zijn hals, vijftig-op-iedere-bil, het weerloze, een mep - dat verstond hij, dat lokte, daarvoor kroop hij naakt desnoods rondjes om het landhuis.’
Er speelt zich wat af in de hogere kringen. Maar voor Willem wordt het spel ernst: hij heeft moeite met de hem door Pia met een zekere wellust opgedrongen rol van meester - hij is te teder, hij raakt verliefd. ‘Hij kan de straat voor je op en geld voor je verdienen als je dat opwindt, had Pia gezegd. Maar ze had niets gezegd over hoe ik mijn knecht moest versieren, hoe bij hem op bed te gaan zitten en hoe ik zo'n jongen in mijn armen moest nemen, wat ik moest zeggen, moest fluisteren misschien.’ In de kelderkroeg gaat Willem zelfs een gevecht aan met ene Niels, een soort punkachtige edelgermaan, om het bezit van Gudo. Op ‘oneervolle’ wijze wint Willem van Niels, maar hij zal de rekening gepresenteerd krijgen.