Humeuren & temperamenten
Verveling
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Er zijn emoties die niet tot mijn dagelijkse of wekelijkse repertoire behoren, zelfs niet tot dat van één maand of één jaar, maar waarvan ik weet dat ik er in het verleden toch tenminste een keer door ben bevangen. Er zijn ook gevoelens die me helemaal nooit bespringen, maar die ik in elk geval kan navoelen. Het zal, vermoed ik, wel alleen de verveling zijn die me zowel onbekend als wezensvreemd is. Ik heb er nooit zelfs maar een seconde aan geleden. Ik weet niet eens hoe ze zou moeten aanvoelen. Het lukt me eerder in de huid van een verkrachter of een moordenaar te kruipen dan van iemand die zich verveelt. De meeste emoties die ik op magazijn heb zijn geveinsd, maar zelfs in het imiteren van verveling slaag ik niet.
Zodra het me wél zou lukken in de huid van een verveelde te kruipen zou ik me immers vervelen, en hoe ontsnap ik dan, zo op non-actief, in godsnaam weer aan die huid? De verveling lijkt me eigenlijk niet eens een emotie of een sensatie, want zolang je nog een emotie of een sensatie voelt heeft ze je niet totaal in haar greep. Hoe kom ik er ooit achter, vraag ik me af, wat verveling is? Ik ken het woord, ja zeker, maar ongeveer op de manier waarop de bosneger het woord sneeuw kent. Uit een schoolboek, van de televisie, van horen zeggen. Ik weet hoe ik het begrip moet omschrijven, o ja, maar ongeveer op de manier waarop de gereformeerde Barnevelder een omschrijving kan geven van kemels, olijfbomen, mirre en hogepriesters. Uit een schoolboek, van de catechisatie, van horen preken. Een vertoon van weetjes over nooit aanschouwde zaken. Het wezen ervan dringt niet tot hem door. Er blijft in hem het idee hangen dat kemels, olijfbomen, mirre en hogepriesters, als het eropaan komt, niet veel anders zijn dan verklede of verknipte biggen, rododendrons, salie en dominees.
Datzelfde heb ik met verveling. Mijn kennis ervan is maar oppervlakkig, en als ik moest proberen uit te leggen wat ik ervan weet zou blijken dat ik haar, zodra ik met mijn billen bloot moet, aanzie voor luiheid, onoverkomelijkheid of slaapzucht, allemaal dingen, kortom, die dichter bij huis liggen en die ik door en door ken.
Mijn encyclopedie vertelt me er niets over. Ze deelt me alleen iets over vervelling mee, wat ook heel vervelend kan zijn, maar niet precies is waar ik naar op zoek ben. Ik zal mijn toevlucht tot het woordenboek moeten nemen: ‘het zich-vervelen of toestand waarin men zich verveelt, onaangenaam gevoel, ontstaan door een onbevredigende drang naar nieuwe gewaarwordingen.’ Dus tóch een gevoel. Het vervolg van de zin maakt het er alleen maar duisterder op.
Onbevredigend of onbevredigd, er is in deze definitie in elk geval sprake van een drang. En wat is, zodra je je begint te vervelen, die drang anders dan een nieuwe gewaarwording? Ergo, verveling bestaat volgens het woordenboek niet.
Ik zal de naslagwerken terzijde moeten laten om me op z'n janboerenfluitjes een voorstelling te maken van het begrip. En ik stel me bij iemand die zich verveelt iemand voor die nergens trek in heeft, alles al heeft gezien, nog met geen honderdponder een interessante gedachte uit zijn hersens kan schieten, doelloos in het niets staart, de tijd tergend langzaam aan zich voorbij ziet glijden en voor het slapengaan nog even een boek van Willem Brakman leest. Dan ben ik ongeveer aan de grens van mijn voorstellingsvermogen. Ik zal, omdat ik de verveling niet ken, vast iets vergeten hebben. Ook zal mijn beeld niet compleet zijn. Maar deze rêverie is al voldoende om de verveling voor mij tot iets volstrekt onbegrijpelijks te maken. Mijn hoofd werkt vierentwintig uur per etmaal, ik heb trek, ik wil nog zo veel zien, de halve wereldliteratuur wacht op mij, er zijn nog zo veel ongestreelde dijen. Mij dorst, mij dorst.