Gedicht
Ongeluk
ik ontwaakte naakt, nog half beneveld
leek de kamer een kooi van berehuiden
en knetterde in stekkerdozen
geen breakfast-tv maar de quest naar het vuur.
ik tastte naast me, het vochtige laken
zoog mijn hand, tegen zachtboard wanden
ving de spiegel niets dan weer.
ergens boven arabië huilde je jet-lag.
ik at de gebakken eieren in een keuken
zonder ramen, op de radio al dagen lang
zweefde de leugen van de ramp. ik geloofde geen barst
van door nomaden meegevoerde merken
uit je kokerrok. alsof ikzelf in de woestijn
stond, gillend met een dode mond
en zocht naar de zwarte doos van je iris
langs de kringen in het plafond.
Uit: Quest. In de Knipscheer, 80 p., f 21,50.