Om te geven
Om te krijgen
Over de verpleegster Yolanda: ‘Eerst dacht ik dat het er twee waren, tot ik begreep dat zij zich soms blondeert en soms niet. “Mag ik alstublieft de handdoek,” word ik gecorrigeerd wanneer ik de handdoek vraag.’ De rest van je leven in een verpleeghuis te moeten slijten is een deprimerend vooruitzicht, maar Donner beziet zijn omgeving met sardonische monterheid. Geen patiënten (Bert Bakker, f 12,90) is de derde bundeling van stukjes die hij schreef voor NRC Handelsblad. Vooraf gaat een interview met hem door Max Pam: ‘Rolstoelen rijden af en aan. Het lijkt wel of hij er een zeker behagen in schept om gevallen aan te wijzen die het minstens even erg getroffen hebben als hij zelf. “Kijk,” zegt hij enigszins vergenoegd, “die daar heeft zelfs geen benen meer,”’ Donner mag dan in fysiek opzicht veroordeeld zijn tot levenslang in een inrichting, geestelijk is hij allerminst gehospitaliseerd. Via de televisie (die reddingsboei voor zieken, zwakken en ouden van dagen) komt de wereld op hem af en, zoals het een goed columnist betaamt, laat hij niet af zich met die wereld te bemoeien. Naast zijn verpleeghuisobservaties snijdt hij in dit boekje onderwerpen aan als Zuid-Afrika, de mensenrechten, de democratie en God. Korte lancetachtige stukjes die met één vinger meteen in het net worden getypt.
Lavinia Dickinson trof na de dood van haar zusje Emily in 1886 een ladenkast met bijna tweeduizend gedichten aan, plus een correspondentie van enige duizenden brieven, in klad- en netversies. De brieven verbrandde ze. Drie brieven bleven gespaard, waarschijnlijk doordat ze verdwaald waren geraakt tussen de gedichten, schrijft Louise van Santen in de inleiding bij de betreffende ‘Meester’ brieven, die ze bezorgde en vertaalde voor uitgeverij De Prom (gebonden, 48 p., f 19,90). Naast de vertalingen zijn de originelen in facsimile afgedrukt, wat de impressie navoelbaar maakt ‘dat al deze documenten persoonlijk tot jou zijn gericht,’ zoals Louise van Santen haar confrontatie met het roomkleurige vergé-papier beschrijft. Wie de ‘Master’ is aan wie deze drie brieven geschreven zijn, is nooit opgehelderd. De meest waarschijnlijke kandidaat is Samuel Bowles, uitgever van de Springfield Republican, van wie het zeker is dat Emily Dickinson lange tijd verliefd op hem was. Verliefde brieven zijn het zeker, en behalve dat onbeschaamd poëtisch. De typografie versterkt de suggestie dat het poëzie ís, door de exact gelijklopende transscriptie van de korte regels van de originelen. Even vaak als tot haar meester richt de dichteres zich tot haar Heer: ‘Heeft u het Hart in uw borst - Heer - is het geplaatst als het mijne - een beetje naar links - kent het twijfels - als het 's nachts ontwaakt?’ Van Santen, wiens Dickinson-vertalingen vorig jaar door De Prom werden uitgegeven, nam als toegift drie gedichten op, waarvan één al heel toepasselijk is:
Een Brief geeft mij altijd liet gevoel
van onvergankelijkheid want het is
de geest alleen zonder stoffelijke vriend.
Daniël Koning is een fotojournalist van een type dat zich in Nederland sterk heeft kunnen ontwikkelen: iemand die ongeacht welk onderwerp op een ingetogen, beschouwelijke manier behandelt, zonder in saaiheid of clichés te vervallen. De bescheidenheid van die benadering contrasteert aangenaam met de vaak grove middelen waarmee Engelse en Amerikaanse fotojournalisten het publiek moeten vangen voor hun krant. Met Eigen Ogen (Thomas Rap, f 35, -) is een bloemlezing van de foto's die Koning in de afgelopen twintig jaar voor De Tijd en de Volkskrant heeft gemaakt. De foto's zijn niet chronologisch maar op klassieke wijze naar vorm en onderwerp gerangschikt, met alleen een jaartal en een plaatsaanduiding ter verduidelijking. Nadere toelichting wordt gegeven in de gloedvolle inleiding van zijn collega-journalist Ben Haveman.
Yrrah is in Vrij Nederland al zoveel jaren een vast punt dat zijn tekeningen een vanzelfsprekende aanwezigheid zijn gaan vormen. Al die jaren offerde hij geen enkele keer aan de actualiteit. Het lijkt erop alsof hij een paar keer per jaar door een kier van het gordijn van zijn werkkamer naar buiten kijkt om te zien of het allemaal nog is zoals hij denkt dat het is. Hij moet steeds in zijn vermoeden zijn bevestigd: er zijn nog steeds eenzame mannen die met dode ogen voor zich uit kijken in een keuken met een afwas van weken terwijl in de hoek van de tekening een eenzame vrouw voor een raam zijn kant uit kijkt. Wordt zo'n man het te veel, dan pakt hij zijn viool en gaat hij aan het raam staan om een serenade voor haar te geven, om haar te lokken - naar de afwas. Er zijn ook nog steeds mannen die het ophangkoord stand-by hebben terwijl hun vrouw iets huishoudelijks staat te doen. Of mannen die in plaats van hun hond hun vrouw in het bos achterlaten, vastgebonden aan een boom, terwijl hij met de hond in de auto wegrijdt. Ook de wolkenkrabbers zijn er nog steeds, te zien vanuit een kamer op de honderdste verdieping en met een blik op een man die op een blocnote bijhoudt hoeveel mensen zich al naar beneden hebben gestort. En dan de stramme militairen, die zomaar binnen komen vallen om iemand zomaar in te rekenen, of de kerkhoven, zoals er een op het omslag van zijn nieuwe boek met tekeningen Deadline staat: dit kerkhof ligt erbij als een vrome gemeente terwijl het de zegen van de paus krijgt. Het zijn allemaal obsessies met hun eigen actualiteit, met krachtige precisie getekend, prachtige taferelen van bossen, onherbergzame uitzichten, perspectivisch feilloze zolderkamers, alle attributen nauwkeurig aanwezig. Yrrah is speciaal goed in hoeveelheden van hetzelfde: de vele honden die in de houding van de His Masters Voice-hond zitten, de vele welpen die naar de hopman luisteren, de vele gehangenen die aan lantaarnpalen hangen terwijl de kolonel in een
auto saluerend het eerbetoon in ontvangst neemt. Yrrahs tekeningen kunnen lang mee; ze hebben de ononderbroken actualiteit van zijn geest (Querido, f 25, -).
Het satirische tijdschrift Asmodée, dat aan het eind van de vorige eeuw in Amsterdam verscheen, meldde in zijn nummer van 18 september 1890 dat in het Viktorie-Hotel in Amsterdam de volgende gasten waren gearriveerd en of de ‘straatschenders’ hun ‘projectielen’ maar thuis wilden laten tot na hun bezoek: baron van Münchhausen, ridder Don Quichot de la Mancha, de graaf van Monte Christo, Sir Phineas Fog en graaf Cagliostro. De lijst is nog iets groter, maar ook zo begint het al aardig op de rolverdeling van een toneelstuk van Gerrit Komrij te lijken. Het lijstje is afgedrukt in het boek De Grand Hotels van Amsterdam van Bert Vreeken en Ester Wouthuysen (Staatsuitgeverij/SDU, f 45, -, waarin de zeven grootste hotels die Amsterdam nog steeds bezit en die er in 1860 (het jaar waarin het boek begint) min of meer in deze vorm al waren, worden beschreven. Hoewel de geschiedenis van de hotels wat schetsmatig wordt verteld is Grand Hotels niet zomaar een koffietafelboek, want de schrijvers zijn goed op de hoogte. Wie dacht dat het Doelen Hotel in Amsterdam er altijd uit heeft gezien zoals het er nu staat heeft het mis. Zo ziet het er pas sinds 1883 uit, toen er grootscheeps werd verbouwd. Wel zijn er nog resten van de oude Doelen, waar de schutterij haar bijeenkomsten hield (en waar Rembrandts Nachtwacht tot 1715 heeft gehangen). Op de hoek bij de brug over de Kloveniersburgwal stond oorspronkelijk de Swych Utrecht, een toren, daar neergezet na een overwinning op de Utrechters in 1481. In het boek wordt de geschiedenis beschreven van Hotel de l'Europe, Amstel Hotel, Krasnapolsky, American Hotel, Victoria Hotel en Hotel Schiller, allemaal geïllustreerd met historisch fotomateriaal. Er is een apart hoofdstuk over hotels die verdwenen zijn maar bij menigeen nog in de herinnering leven, zoals Hotel des Pays Bas dat aan de Nieuwe
Doelenstraat lag, met de rug tegen het nu ook verdwenen Binnengasthuis. Op die plaats zijn nu woonhuizen verrezen, nadat het lang een parkeerplaats is geweest. Vroeger was het een gerenommeerd hotel dat met Hotel de l'Europe en het Doelen Hotel van de Nieuwe Doelenstraat een sjieke hotelstraat maakte.
In 1933 verscheen Brassaïs eerste fotoboek: Paris after Dark. Na lange jaren is het nu weer te krijgen, uitgegeven door Thames & Hudson (importeur Nilsson & Lamm, f 118,40). De inleiding is van Paul Morand, die Zola out-Zola't met een tweede, nachtelijke Ventre de Paris. De foto's zijn gereproduceerd zoals de oorspronkelijke, in koperdiepdruk, met een prachtige fluwelige toonschaal, waar de afzichtelijke zwarte passe-partouts-met-extra-glimmend-randje zoveel mogelijk afbreuk aan proberen te doen. Maar deze foto's zijn niet kapot te krijgen. Ze tonen alle effecten van lokale belichting in overheersend duister: reflecties in glimmende kasseien, straatlicht dat in de mist tussen de daken blijft hangen, het intens romantische tafereel van twee tramrailsreparateurs, bijgelicht door de vonken van hun lasapparatuur. Twee gendarmes onder een gaslamp; het oudste politiebureau van Parijs, bij nacht, in de jaren dertig. Brassaïs Parijs is de mooiste stad ter wereld.
F. van den Bosch noemt zijn bijdrage een essay, maar dat is wel een heel gewichtig woord voor de stukjes die negenentwintig schrijvers en dichters uit het fonds van Querido bijdroegen aan de bundel: Dat was nog eens lezen 2 (Querido, 142 p., f 15, -). Die bloemlezing is wegens succes geprolongeerd: het eerste deel van Dat was nog eens lezen dateert alweer uit 1972. Van den Bosch blijkt de enige te zijn die helemaal niet van lezen houdt, nooit gehouden ook, maar de anderen vertellen vol verrukking over het geluk dat hun deelachtig werd na lezing van Het taaie ongerief, Alleen op de wereld, Winnetou, Tecumseh, De bergleeuw, Jettchen Gebert, Imro's eerste grote reis, Okkie Pepernoot, De bende van de Blauwe Bergen en Het boek van de jeugd of, zoals bij Belcampo, alleen al de toeëigining van het leesplankje van Roggeveen. Dat het vroeger nog eens lezen was, lijkt veroorzaakt te worden door het verbodene: ‘Je leest je het verstand weg, jongen’, kreeg Wiel Kusters te horen. De nostalgie wordt, hoe kan het ook anders, onderstreept door de illustraties, uit boeken die inmiddels niet alleen in de herinnering in waarde gestegen zijn maar ook in prijs.