Aanvullende ideologie
In feite heeft het Russische nationalisme gedurende de inmiddels zeventigjarige sovjetgeschiedenis ook beide functies vervuld. De Russen hebben tijdens de collectivisatie en de Grote Terreur net als andere sovjetvolken zwaar te lijden gehad en ook de Russische cultuur heeft de nodige klappen moeten opvangen. In die zin heeft er ook vervolging van de Russische natie plaatsgevonden. Maar tegelijkertijd zijn er sedert Stalin ook Russisch-nationalistische elementen bij de officiële ideologie ingelijfd. Hoewel hij zelf van Georgische oorsprong was en altijd met een zwaar accent Russisch is blijven spreken, herstelde Stalin de Russische staatstraditie in ere. Roemruchte vorsten en veldheren uit het Russische verleden als Aleksandr Nevski, Dmitri Donskoj, Ivan de Verschrikkelijke, Peter de Grote, Koetoezov en Soevorov, werden als zijn illustrere voorgangers verheerlijkt. De machtsexpansie van het voorrevolutionaire Rusland kreeg weer een positieve beoordeling. De makers van de revolutie, inclusief de oude garde der bolsjewieken, werden grotendeels uitgeroeid, en daar waren zeer veel niet-Russen bij. De partij werd sterk gerussificeerd en de Russen hebben sedertdien een onevenredig groot aandeel in de politieke elite van de Sovjetunie gehouden. De niet-Russische volken werden aan russificatie onderworpen. Tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog (de Tweede Wereldoorlog) vond een gedeeltelijk herstel van de positie van de Russisch-orthodoxe kerk plaats. En vooral na de oorlog werd een sterk Russisch-chauvinistische politiek gevoerd, die met de campagne tegen het ‘kosmopolitisme’ ook onmiskenbaar antisemitische trekken had. De naar Israël geëmigreerde historicus Michail Agoerski meent dat het nationaal-bolsjewisme, zoals het wel wordt genoemd, onder Stalin een ‘aanvullende ideologie’ is geworden in de Sovjetunie.
Alexander Yanov
Een ‘aanvullende ideologie’, want het is nooit tot een volledige versmelting tussen de communistische ideologie en het Russische nationalisme gekomen. Er is in het politieke establishment altijd een zekere spanning blijven bestaan tussen Russisch-nationalistische en ‘internationalistische’ tendensen. Er is ook altijd ruimte blijven bestaan voor een Russisch-nationalistische oppositie. De laatste werd in de periode na Stalin onder meer vertegenwoordigd door de Al-Russische Sociaal-Christelijke Bond voor de Bevrijding van het Volk of VSChSON (1964-1967) en het naar de Russische middeleeuwse volksvergadering genoemde samizdat-tijdschrift Vetsje (1971-1974). De emigrant Aleksandr Solzjenitsyn is de bekendste woordvoerder van deze stroming.
Maar er is ook een Russisch-nationalistische stroming binnen het establishment, die vooral in de tweede helft van de jaren zestig sterk kwam opzetten en zelfs de redactie van het tijdschrift van de Komsomol (de communistische jeugdbond) Molodaja gvardia wist te veroveren. Volgens de naar de Verenigde Staten geemigreerde historicus Alexander Yanov ontwikkelde het Russische nationalisme zich onder Brezjnev tot de onofficiële ‘schaduwideologie’ van de Sovjetunie. En ook volgens Agoerski werd het nationaal-bolsjewisme het programma van een stroming binnen de sovjetleiding, die er naar streefde het nu tot de officiële ideologie in de Sovjetunie te verheffen.
Deze ‘Russische partij’, zoals ze wel wordt genoemd, werd bestreden door een andere stroming. Toen het hoofd van de propaganda-afdeling van het Centraal Comité Aleksandr Jakovlev in 1972 van leer trok tegen de ‘Russische partij’, leidde dit al spoedig tot zijn ‘verbanning’ naar een ambassadeurspost in Canada. Andropov haalde hem in 1985 terug en onder Gorbatsjov werd hij benoemd tot secretaris van het Centraal Comité belast met propaganda en vervolgens ook tot lid van het Politbureau. Misschien is dat een indicatie voor de huidige krachtsverhoudingen.