Orson Welles
Kathleen Tynan (geboren Gates, eerst journaliste, toen schrijfster van romans en filmscenario's) kent de laatste zestien jaar van haar mans doen en laten uit eigen ervaring. De periode daarvóór moest zij reconstrueren uit brieven en getuigenissen van anderen en uit wat Kenneth had achtergelaten - artikelen, brieven, interviews, schoolrapporten, de mededelingen die hij zelf had geoogst met zijn advertenties in literaire tijdschriften en die naar het betreffende postbusnummer waren gestuurd toen de woorden van Finney en Stoppard allang waren verklonken en in Barcelona bijvoorbeeld Oh Calcutta in première ging.
Het is een bitter-zoet boek, deze biografie, die de getuige van de laatste zestien jaar meer laat vertellen over de periode daarvoor dan over de jaren dat ze er zelf - ten dele, want ook dit tweede huwelijk moet een zoete ramp zijn geweest - bij aanwezig was. Ik vind het een zeer heroïsch boek, bij alle gêne over intimiteiten waarvan wordt geleerd dat je ze niet behoort te kennen, omdat de weduwe er zonder enige schrijfmoeite in slaagt het spoor niet bijster te raken in een leven dat in rookwolken eindigde. Sigarettenrook, maar ook de walm die opstijgt na mislukte noodlandingen, collision tours.
Kenneth Tynan werd niet-godsdienstig opgevoed. Hij was een agnost, die zijn religie ontkende als ernaar werd gevraagd. Het theater was zijn religie, maar als hij het lelijk vond viel hij even van zijn geloof. In 1927 geboren in Birmingham, raakte hij - tot de eerste jaren des verstands gekomen - verslingerd aan de bioscoop. Misschien lag het aan zijn milieu, misschien aan Birmingham, misschien aan de eerste oorlogsjaren en hun sfeer. In 1941 ziet hij met een vriendje Citizen Katte, een middag later nog eens, en nog eens - de vijfde keer met zijn ogen dichtgeknepen om alleen naar de geluidsband te luisteren, ter controle: was dat zonder je te vervelen mogelijk?