Pluralisme
De psycholoog Vaags waagt het, ondanks de scepsis van Hofstee, om uit de (vooral Amerikaanse) onderzoeksliteratuur aanwijzingen te halen voorde opvoeding en het onderwijs: wat moeten ouders en leerkrachten doen om kinderen wat creatiever te maken? De vakliteratuur suggereert hier een enorme hoeveelheid maatregelen. Geen van die maatregelen garandeert succes. Wie de maatregelen wil samenvatten komt uit bij clichés: het is verstandig om kinderen de ruimte te geven om iets nieuws te doen. Onderwijzend personeel moet niet direct bang zijn voor ordeverstoringen in de klas; ouders moeten hun kinderen aanmoedigen tot onafhankelijkheid. Over het onderwijs schrijft Vaags bijvoorbeeld dat gestreefd moet worden naar pluralisme: ‘Het zelf ontwikkelen van ideeën, leren de eigen meningen en gevoelens uit te drukken in klanken, woorden, gebaren en symbolen leidt tot een pluralisme in scholen. Dit is heel wat anders dan de huidige prietpraat waarin docenten met gebruikmaking van oneerlijke trucs via kritiek op de normen en waarden van gezin en samenleving de leerlingen hun modieuze normen opdringen. Deze moraliserende transplantaties hebben uiteraard niets te maken met creativiteit. Het leidt hoogstens tot een ander conformisme.’
Vaags geeft ouders en leerkrachten veel aanwijzingen, maar hij maakt ook duidelijk dat het door hem gestelde probleem daarmee verschuift: hoe krijg je ouders en leerkrachten zover dat zij zich anders gaan gedragen? De onderwijzer die op een wat onhandige manier ‘pluralisme’ bevordert in de klas, zal al snel het gevoel krijgen dat de zaak uit de hand loopt.
De fysicus Kistemaker vertelt hoe een onderzoeksinstituut het beste georganiseerd kan worden. Hij komt met zeer praktische aanwijzingen voor het bevorderen van creativiteit. Zoals: ‘bij een werkbespreking zijn koffie en gebak van belang’. De aanwijzingen van Kistemaker klinken platvloers, maar ze lijken mij veel gemakkelijker uit te voeren dan die welke Vaags voor opvoeding en onderwijs geeft. Kistemaker vertelt simpelweg hoe een directeur werknemers kan motiveren tot het leveren van prestaties. Hij geeft ook aan hoe je een onderzoeksinstituut jong en dynamisch houdt: zorg dat de meeste onderzoekers na een paar jaar weer verdwijnen; help ze aan een baan elders!
De in dit boek gebundelde opstellen vormen een aardige, gevarieerde collectie. Een arts schrijft over de relatie tussen creativiteit en ziekte; een wijsgeer benadert het begrip van de filosofische kant. Een reclameman houdt een hooggestemd verhaal over het nieuwe en toch weer o zo creatieve tijdperk dat voor de reclame aanbreekt. Een psycholoog houdt een beschouwing over culturele evolutie aan de hand van de vraag in hoeverre machines creatief kunnen zijn. En een docent in het vak ‘creatief denken’ publiceert in dit boek de reclamefolder van zijn eigen cursus. Alles bij elkaar bevat de bundel twaalf beschouwingen.
Eén van de auteurs merkt op, dat literatuur over creativiteit vaak onleesbaar is. Een enkele bijdrage in deze bundel is inderdaad onverteerbaar: de slotbeschouwing van één van de samenstellers. In dat slothoofdstuk krijgen alle auteurs nog even een beurt: alle hoofdrolspelers worden snel vermeld in een verhaal dat via vrije associatie tot stand is gekomen. Misschien heeft de schrijver van dit slothoofdstuk sommige aanbevelingen uit cursussen in creatief denken te letterlijk toegepast. Hij laat dan meteen zien, dat dergelijke aanbevelingen geen succes garanderen. De auteur heeft echter niet goed naar Hofstee geluisterd: met het spuien van ideeën help je het toeval een handje, maar daarna kan het produkt meestal in de prullenmand gegooid worden.
De creatieve factor maakte mij nieuwsgierig naar het werk dat organisatie-adviseurs in de jaren negentig gaan verrichten. Daarover vertelt dit boek niets. Krijgen we de komende jaren nu allemaal gebak bij de koffie, plus een snel ontslag?
■