De culturele gespletenheid van Afrika
Verhalen van Sembène Ousmane
Krassen van vrijheid door Sembène Ousmane Vertaling: Juliette Vorbrock Nawoord: Jan Kees van de Werk Uitgever: In de Knipscheer, Afrikaanse Bibliotheek, 224 p., f 32,50
Louise Fresco
In het titelverhaal uit Krassen van Vrijheid legt de Senegalese schrijver Sembène Ousmane uit waarom Westafrikanen rituele merktekens op hun gezichten dragen. Volgens de overlevering gaat de gewoonte om gezichten, en soms ook lichamen, te ‘versieren’ met littekens terug tot de periode van de slavenhandel. Dorpen in het binnenland werden in die tijd geterroriseerd door Afrikaanse handlangers van de blanke ‘handelaren in levend ebbehout’. Niemand was zijn leven veilig, behalve de gerimpelde bejaarden, wier huid geen waarde had. De bevolking verkeerde namelijk in de waan dat slaven niet om hun arbeidskracht maar om hun huid, waarvan de blanken laarzen zouden maken, werden afgevoerd. Op zijn hielen gezeten door de handelaren zoekt de hoofdpersoon Amoo naar een manier om zijn beeldschone jonge dochter uit hun handen te redden. Hij zou haar kunnen doden, zoals hij zijn vrouw al van het leven heeft moeten beroven, ‘opdat zij in vrijheid bleef’, maar daartoe is hij niet in staat. Ten einde raad bewerkt hij haar over haar hele lichaam met een scherp mes, zodat haar huid waardeloos wordt. Amoo wordt gevangen genomen, maar zijn dochter overleeft, overdekt met littekens, een symbool van de weigering om als slaaf te dienen.
Alle twaalf verhalen in Sembène Ousmanes bundel Krassen van Vrijheid gaan over mensen die zijn gemarkeerd door geestelijke of lichamelijke littekens. Die komen tot uiting op verschillende wijzen, in grote drama's maar ook in kleine dagelijkse gebeurtenissen. De buren van Yoro en Kine bijvoorbeeld, uit ‘Liefde in de Zandstraat’, leven zo met de jeugdige geliefden mee dat als Kine uitgehuwelijkt wordt aan een rijke relatie van haar vader en Yoro verdwijnt, zij hun straat laten verslonzen. ‘De jongeren trekken nu weg om elders hun heil te zoeken. In de straat wordt niet meer gezongen, men hoort er geen tamtam meer... De Zandstraat is de meest trieste straat ter wereld geworden.’ Vrouwen zijn bij Ousmane vooral getekend door de ondergeschikte rol die de traditie van hen eist. Gearrangeerde huwelijken, polygynie en fysieke mishandeling kenmerken het leven van bijna iedere Afrikaanse vrouw. Zij vormen samen een diepgewortelde vorm van onderdrukking waarin vrouwen gevangen zitten tussen de verplichtingen tegenover hun familie - die immers de bruidsprijs heeft betaald - en de willekeur van hun man. Met bijzonder gevoel voor inlevingsvermogen beschrijft de auteur in ‘Haar drie dagen’ hoe een vrouw, een van vier co-echtgenotes, wacht op haar man die volgens afspraak een paar dagen bij haar door zal brengen. Ze trekt haar mooiste kleren aan, geeft haar laatste geld uit aan speciale lekkernijen, en wacht. Ze trotseert de nieuwsgierige blikken van dorpsbewoners, het leedvermaak van andere echtgenotes en het medelijden van haar kinderen. Langzaam dringt het tot haar door dat zij uit de gratie is, dat hij bij zijn nieuwste, jongste vrouw verblijft. ‘De gedachte (...) dat die ander in plaats van zij zelf hem te eten gaf, hem zijn omslagrok losknoopte en dat zij die uren genoot, de uren die haar toekwamen, dat alles ontnam Noumbe de kracht om ook maar iets te ondernemen.’
Met een absurde koppigheid blijft ze, geheel gekleed en opgemaakt, wachten tot de laatste avond, als haar echtgenoot dronken en in gezelschap van enkele vrienden arriveert. Haar bittere verwijten hebben alleen tot resultaat dat hij verontwaardigd het huis uit loopt, en zij, ineengestort, alleen achterblijft. Het onbegrip tussen mannen en vrouwen staat ook centraal in ‘Souleymane’, waarin een oude man wordt beschreven die zijn zinnen heeft gezet op een heel jong meisje als vierde vrouw en die de dorpsgemeenschap zo manipuleert dat men hem een extra vrouw toekent omdat hij te veel zou lijden onder het bewind van zijn andere vrouwen. Niet Souleymane is ‘de martelaar van de polygamie’ maar zijn vrouwen, die elkaar alleen kunnen troosten met woorden en goede raad. ‘We moeten geduldig zijn. De man is de baas, na God. Waar is de echtgenote die nooit door haar man is geslagen?’ Soms is er ook even sprake van de kracht van vrouwen, maar het lijkt alsof het optimisme dat Sembène Ousmane uitstraalde in zijn prachtige boek Les bouts de bois de Dieu (1960), over de grote spoorwegstaking van 1947 tegen het Franse regime die op heroïsche wijze geleid werd door vrouwen, in deze bundel verdwenen is.
Sembène Ousmane
jan stegeman
Het zijn echter niet de Afrikaanse tradities maar de traumatische ervaringen tijdens de koloniale bezetting en in de periode daarna die de grootste littekens veroorzaken. Veel van Ousmanes figuren hebben, net als de auteur zelf, een gecompliceerde relatie tot Frankrijk. Vanuit de verte lijkt het een land van melk en honing, maar het is in werkelijkheid een land van vervreemding, waar Afrikanen slechts ongeluk, of erger: de dood, wacht. Het meest schrijnend komt deze idealisering van Frankrijk en de uiteindelijke desillusie naar voren in twee verhalen over Afrikaanse vrouwen die vol verwachting naar dit beloofde land zijn vertrokken, de ene om er een man te trouwen, de andere als dienstmeisje. In ‘Het zwarte meisje van...’, een relaas dat Ousmane later verfilmd heeft, wordt Diouana's droom werkelijkheid, zij mag met haar mevrouw mee naar Frankrijk. ‘Zij zag zichzelf, kersvers terug uit Frankrijk, stinkend rijk, op de kade, met kleren voor iedereen.’ Maar zoals zo veel jonge Afrikanen verwart zij wonen in Frankrijk met daar dienstbode zijn. Zij wordt er nog meer uitgebuit dan in Afrika, waar ze tenminste af en toe nog naar huis kan. In Frankrijk raakt zij binnen enkele maanden volledig geïsoleerd en overwerkt. ‘Het Franse volk bestond voor haar uitsluitend uit etterige kinderen’, en ten einde raad pleegt ze zelfmoord met een keukenmes. Een drama dat goed is voor een klein kranteberichtje: ‘In Antibes heeft een zwarte vrouw met heimwee haar keel doorgesneden.’