De roes van het driftleven
Solipsistische woordenstromen van Esther Tusquets
De liefde is een eenzaam spel door Esther Tusquets Vertaling Arie van der Wal Uitgever: Meulenhoff, 138 p., f 27,50
Maarten Steenmeijer
Tot de burgeroorlog was de Spaanse literatuur op enkele magistrale uitzonderingen na uitsluitend een mannenzaak. In het proza is hier sindsdien voorzichtig verandering in gekomen. De vrouwelijke auteurs hebben hun opwachting op weinig spectaculaire wijze gemaakt: in de literatuurgeschiedenis drijft het door hen geschreven proza rustig mee in de stromingen die de afgelopen decennia de toon hebben aangegeven. Pas na de dood van Franco onderscheidt men een vrouwenliteratuur in Spanje, wat gezien de grote culturele sprongen voorwaarts van het land sedertdien niet hoeft te verbazen.
Toch is er geen sprake van een breuk. De door vrouwen geschreven literatuur blijkt, achteraf gezien, al heel lang een aparte plaats in te nemen. Het opvallendste hierbij is misschien wel dat ze een veel hechtere eenheid vormt dan het werk van hun mannelijke collega's, dat aan heftige schommelingen onderhevig is geweest. De typische voorbeelden van het existentialisme van de jaren veertig, het geëngageerde realisme van de jaren vijftig, de experimentele literatuur van de jaren zestig en de vlotte, lichte literatuur na de dood van Franco zijn bijvoorbeeld zelden of nooit door vrouwen geschreven. Als het om radicale literaire vernieuwingen ging, liepen zij niet in de voorste gelederen.
De rode draad die hun romans en verhalen met elkaar verbindt is de grote drang de lezer binnen te laten dringen in de vrouwelijke gedachten- en gevoelswereld zoals die na de burgeroorlog tot ontwikkeling kwam. Het gaat in het algemeen om een sterk in zichzelf gekeerde wereld die zich moet zien te handhaven in een liefdeloze omgeving. Liefde - en vooral natuurlijk het tekort hieraan, in al zijn vormen (van ouders, vrienden, vriendinnen, echtgenoten, minnaars, minnaressen) - is het centrale thema. Hoeveel politiek er in de jaren vijftig ook in een roman moest, hoezeer men in de jaren zestig ook meende taal en structuur van de roman overhoop te moeten halen om de literaire honger te stillen, nooit heeft dit auteurs als Ana María Matute en Carmen Martín Gaite ertoe kunnen bewegen de vrouwelijke intimiteit op de tweede plaats te zetten.
Esther Tusquets (1936), die omdat zij pas in 1978 debuteerde tot de jongste generatie moet worden gerekend, past in deze traditie. De titel van de eerste van haar vertaalde roman suggereert dit al: De liefde is een eenzaam spel, uit 1979. Het is een uitspraak die in elk geval voor Elia, Ricardo en Clara geldt, de drie personages om wie deze roman draait.
Tijdens een willekeurige zomer (de roman ontbeert vrijwel elke zinspeling op tijd en plaats) ontstaat er tussen hen een spel dat steeds sinistere vormen aanneemt, waarvan vooral Clara het slachtoffer wordt. Zij had Ricardo, een onappetijtelijke student vol minder- en meerderwaardigheidscomplexen met wie zij zeer tegen haar zin is bevriend, op zijn verzoek in contact gebracht met Elia, een rijke, zeer aantrekkelijke, begaafde maar ongelukkige vrouw van dertig. De kennismaking mondt uit in een verhouding die voor alle twee is geworteld in egoïstische motieven: Elia hoopt haar verlammende apathie en haar angst voor de ouderdom op deze manier enige tijd op een zijspoor te rangeren, terwijl Ricardo zijn lang gekoesterde seksuele fantasieën eindelijk wel eens in de praktijk gebracht wil zien.
Na enkele onstuimige weken blijkt Ricardo's fantasie geen genoegen meer te nemen met één vrouw. Een tweede is nodig. De meest voorde hand liggende kandidate is de zachte en onderdanige Clara. Ook zij heeft zo haar redenen om mee te spelen: ze is smoorverliefd op Elia.
Het is, gezien ook de treurige woorden van de titel, niet moeilijk te voorspellen dat deze driehoeksverhouding uiteindelijk drie verliezers oplevert. De inzet deugde niet: zowel Ricardo, Elia als Clara voelden zich enorm te kort gedaan door het leven. Alle drie zaten ze opgesloten in een afbrakende fantasiewereld (en dat blijven ze). Liefde betekende voor hen niet een transgressie, een buiten de eigen grenzen treden, het onbekende tegemoet. Zij zochten, de een (Ricardo) bewuster dan de ander (Clara), naar acteurs voor een toneelstuk dat al vele malen was gespeeld in hun hoofd. Zo'n toneelstuk kan in de werkelijkheid zelden meer dan een paar opvoeringen beleven.
De vorm die Tusquets heeft gekozen voor dit verhaal geeft de gedachten en gevoelens van Ricardo, Elia en Clara alle ruimte, en weerspiegelt bovendien op eigenzinnige, maar niet overal even geslaagde wijze hun eenzaamheid. In duidelijk van elkaar gescheiden fragmenten komt telkens een van de drie aan het woord. De meest voor de hand liggende vorm zou de innerlijke monoloog zijn geweest, en daar lijken de lange gedachtenspinsels vaak ook op. Maar er is hier iets vreemds aan de hand. De (soms enkele pagina's) lange, gezwollen zinnen hebben wel de toon en intimiteit van de innerlijke monoloog, maar ze bereiken de lezer via de omweg van een niet bij het spel betrokken, anonieme verteller. Hierdoor heeft de auteur waarschijnlijk de monotonie van bijna honderdveertig pagina's innerlijke monoloog in de eerste persoon enkelvoud willen vermijden, maar dit heeft tot merkwaardige inconsequenties in deze solipsistische woordenstromen geleid (die overigens op gedurfde, vindingrijke wijze zijn vertaald door Arie van der Wal, die met deze roman indrukwekkend debuteert als vertaler).