De vleugels van de levensangst
Biesheuvel draagt de tralies altijd in zich mee
De angstkunstenaar door J.M.A. Biesheuvel Uitgever: Meulenhoff, 200 p., f 26,50, geb. f 39,50
Wim Vogel
Elf bundels publiceerde Maarten Biesheuvel sinds 1972. Honderden verhalen, duizenden lezers, prijzen, ereburger van de stad Leiden, wat wil een schrijver nog meer. Persoon en werk zijn geanalyseerd en van commentaar voorzien. We weten dat hij een romantisch kunstenaar is wiens beste verhalen ontstaan als de ruwe werkelijkheid hardhandig in aanraking komt met een moeizaam opgebouwde idylle. Uitvoerig zijn wij geïnformeerd over zijn associatieve stijl, zijn bizarre vondsten, zijn vrouw, zijn huis en werkkamer, zijn verblijf jaren geleden in inrichtingen voor geesteszieken.
Je moet wel een groot schrijver zijn als ondanks al die voorkennis ook je twaalfde bundel vol verrassende verhalen blijkt te zitten. Biesheuvels thematiek is kennelijk zo existentieel, zo algemeen menselijk, dat wij voortdurend iets van onszelf herkennen in zijn bizarre fantasieën.
De drieëntwintig verhalen in De Angstkunstenaar hebben als motto het gedicht Der Panther van Rilke meegekregen. Wie dit feit koppelt aan de titel van de bundel en enigszins bekend is met het werk van Kafka denkt natuurlijk aan diens verhaal De Hongerkunstenaar. Kafka beschrijft daarin het ontluisterde leven van een kermisartiest die de mensen probeert te vermaken door veertig dagen en nachten te vasten. Wat aanvankelijk een eigen keuze is, wordt allengs, als de publieke belangstelling verflauwt, een obsessie, een niet anders meer kunnen. ‘Omdat ik het voedsel dat mij smaakt, niet vinden kon. Als ik dat gevonden had, geloof mij, ik zou geen drukte gemaakt hebben en mij hebben volgepropt net als u en iedereen.’ Als de hongerkunstenaar na deze verklaring sterft, wordt er een jonge panter in de kooi losgelaten. Hij neemt het leven heel wat minder moeilijk. De toeschouwers verdringen zich om getuige te zijn van zijn levendigheid en zijn vraatzucht.
In Gesprekken met Kafka, het beroemde boek van Gustav Janouch, zegt Kafka tegen Gustav, zijn jeugdige vriend: ‘ik zit in de kooi (...) niet alleen hier, op kantoor, maar altijd. (...) Ik draag de tralies altijd in mij mee.’
De interpretatie sluit zich. Biesheuvel zélf is de door Rilke beschreven panter die, schijnbaar aangepast, tevreden lijkt met zijn gekooid bestaan. Soms echter is het of het dier zich iets herinnert uit een vroeger, een vrijer leven. Het is op dat snijpunt van aanpassing en verzet dat Biesheuvels angsten en fantasieën ontstaan. Dat zij nu al zovele jaren ontstaan is te wijten aan de ontgoocheling en de ontluistering waarmee bijna iedere fantasie eindigt.
Een verhaal uit De Angstkunstenaar dat deze interpretatie prachtig onderbouwt is ‘In de roeiboot’. Simpel en van een ogenschijnlijk anekdotische eenvoud. Een man zoekt in het vroege voorjaar 's avonds wat rust op de wateren in de buurt van Leiden. Tevredenheid alom: water, een bootje, een pijp met tabak, een voelbare stilte. Dan is er een vogel te horen. ‘Het was het vrolijke gekweel van een merel die begon te zingen. Je hoorde alleen de prachtige muziek van die ene merel en verder was het stil, doodse stilte. Ik was zo ontroerd dat ik dacht: Op zo'n ogenblik mag een mens wel sterven. Maar nog geen minuut later zongen en jubelden en floten er wel zes merels in de buurt, voor me, achter me, aan alle kanten links en rechts opzij (...). Het was om gek te worden van geluk en ik hoefde er geen hoge tol voor te betalen. De Sirenen kunnen niet mooier gezongen hebben bedoel ik. (...) Lieflijk, vriendelijk, zo prachtig was de aarde.’
J.M.A. Biesheuvel, tekening Judith Ten Bosch