Tijdschrift
Een stralende Renate Dorrestein lokt de lezer de vijfde aflevering van Surplus (nov./dec. 1987) binnen. Surplus noemt zichzelf een vrouwenboekenkrant, haar inhoud bestaat dan ook voornamelijk uit recensies van boeken van vrouwelijke auteurs. Handig en nuttig, maar de eerste vier nummers had je wel snel uit vanwege al die korte stukjes, die je even roef-roef doorleest. Nummer vijf is substantiëler, want het geeft naast al die besprekingen ook interviews en commentaar. Zoals bijvoorbeeld van Renate Dorrestein, die zich boos maakt over de literaire kritiek in Nederland, een onderwerp waarover men overigens maar niet uitgeschreven raakt. Dorrestein is nogal in haar wiek geschoten door een aantal niet ter zake opmerkingen van Koos Hageraats in een recensie over Vonne van der Meers werk in De Tijd. Een bespreking moet altijd ergens een kritische noot bevatten, vermoedt zij, want anders lijkt 't wel of je niet goed genoeg gelezen hebt. Daarom vindt ze de literatuurkritiek zo'n zuur bedrijf, vals, ongemanierd, kankerpitterig en geborneerd. Dorrestein uitte haar woede op de ‘turbo-macho’ Hageraats al eerder in De Tijd, waar ze naar haar idee te weinig reacties op kreeg. Vandaar nu haar oproep in Surplus om alle toonaangevende recensenten in de Volkskrant, NRC/Handelsblad, Haagse Post, Vrij Nederland en De Tijd die even ellendige randstedelijke zuurpruimen zijn als Hageraats, op hun vestje te gaan spugen. De brave besprekers van de provinciale en regionale bladen, die niet aan modieus cynisme leiden en keurig het verhaaltje van de roman navertellen en nagaan of de intentie van de schrijver is gerealiseerd, kortom volgens een of ander algemeen geldend saai stramien recenseren, mogen blijven. Haar oproep geldt alle belangrijke schrijfsters in Nederland, maar jammer genoeg staan er geen reacties van Andreas Burnier of Hella Haasse
in Surplus, alleen een briefje van een vermoeide, uitgebluste Tessa de Loo en een stukje van Marijke Höweler, die zich hier eigenlijk helemaal niet meer druk over wil maken. Immers al die recensies beïnvloeden haar verkoopcijfers in genen dele. Verder in Surplus een interview met Elly de Waard, die naar aanleiding van de (bewust?) onbenullige vragen van Judy van Emmerik ruimschoots kan doceren. Passages die zo uit het bekende leerboek Literaire kunst komen, als de verklaring van wat een strofe of een epos is, ontsieren De Waards uitleg over de ontstaansgeschiedenis van haar laatste dichtbundel Een wildernis van verbindingen. Margaretha Ferguson gaat uigebreid in op de reisboeken van Lieve Joris over haar ontmoetingen in de Golfstaten en in de Kongo. In beide boeken mist ze eigenlijk de echte confrontatie van de schrijfster met haar onderwerp. Eenzelfde verwijt heeft Lucie Th. Vermij ten aanzien van het (eerste) vrouwenboekenweekgeschenk. Vertelsters in den vreemde, dat, begrijp ik uit haar stukje, iets te snel in elkaar is geramd. Het idee is leuk: brieven van een Nederlandse die in Senegal vertoeft en een interview met een Senegalese die in Nederland woont. Een blanke westerse vrouw en een zwarte Afrikaanse vrouw die dus met elkaar in gesprek hadden moeten zijn in dit boekje in plaats van de twee onafhankelijke stukken die er nu instaan, vindt Vermij. Nog een groot stuk over het politiek geëngageerde werk van de Egyptische schrijfster Nawal El Saadawi en een analyse van het proza van de Oostenrijkse Ingeborg Bachmann. Tot slot bespreekt Corine Spoor het fonds van de idealistisch begonnen uitgeverij De Geus, waar relatief veel boeken van vrouwen verschijnen. Dit dikke nummer van Surplus is vrolijk en informatief, zo vol zouden de volgende nummers ook moeten zijn.
EVA COSSEE