Ongewone vragen
Die geleidelijke verruiming van ons wereldbeeld, van de prilste prehistorie tot de dag van vandaag, heeft Boorstin trachten te behandelen in tweeëntachtig kleine hoofdstukjes in ruim 700 pagina's zonder illustraties. Nu was een zo gigantische taak Boorstin wel toevertrouwd. Boorstin, die nu hoofd van de Library of Congress is, heeft al eerder naam gemaakt met zijn driedelige en vele malen bekroonde geschiedenis van de Verenigde Staten, The Americans. Als geen ander zal hij beseffen dat het schrijven van een boek over ‘de’ ontdekkers niet alleen hoge eisen stelt aan de belezenheid en het schrijverschap, maar ook de durf vergt om buiten de begane paden te gaan en ongewone vragen te stellen. Voor een niet gering deel ontleent zijn boek zijn fascinerende werking juist aan dat soort vragen: waarom hebben de Arabieren nooit geprobeerd om Afrika heen te varen, zoals de Portugezen later deden? En waarom zijn het de Europeanen geweest die Amerika ontdekt hebben, en niet de Chinezen?
De ontdekking van Amerika is maar een van de vele ontdekkingen die in Boorstins boek aan de orde komen. Behalve Columbus en Vespucci komen nog vele andere ontdekkers aan bod: Prins Hendrik de Zeevaarder, Vasco da Gama, Copernicus, Vesalius, Galilei, Linnaeus, Darwin, Marx, Keynes en nog velen meer. Om althans enige orde in de overvloed van ontdekkingen aan te brengen heeft Boorstin zijn verhaal in vier grote onderdelen ondergebracht: de ontdekking van de tijd, de aarde, de natuur en de samenleving. Dat hij de tijd behandelt is enigszins merkwaardig. De ontdekking van de tijd - in essentie de uitvinding van nauwkeurige tijdregistratie, zeg maar kalenders en klokken - is van een heel andere orde dan de ontdekking van Australië of de ontdekking van de maantjes van Jupiter. Boorstin had zich voorgenomen zo weinig mogelijk uitvindingen in zijn lijstje op te nemen; hem ging het namelijk vooral om de beschrijving van de menselijke drang naar kennis. Nu kan men wel zeggen dat de uitvinding van de klok voortkomt uit de drang om te weten hoe laat het precies is en dat de uitvinding van de klok onontbeerlijk was bij veel geografische en astronomische ontdekkingen, maar zoiets geldt dan voor nog veel meer zaken. Om soortgelijke redenen zal Boorstin ook wel de uitvinding van de boekdrukkunst opgenomen hebben. Natuurlijk kan men zeggen dat eerst de boekdrukkunst uitgevonden moest worden voordat wetenschappelijke kennis werkelijk kon accumuleren en er zou zelfs nog wel wat voor te zeggen zijn dat de ontdekking van de samenleving tot stand gekomen is bij het lezen en vergelijken van boeken. Ik denk bijvoorbeeld aan Marx in de bibliotheek van het British Museum. Maar er is toch een duidelijk onderscheid tussen uitvindingen en ontdekkingen en ook al hindert het niet dat Boorstin ook uitvindingen bespreekt, het komt de eenheid van zijn boek niet ten goede.
De eerder genoemde ontdekking van Amerika is niet zo maar een voorbeeld van een ontdekking. Voor Boorstin is zij het prototype van elke ontdekking. Talloze ontdekkingen op heel andere terreinen dan de aardrijkskunde worden in zijn terminologie gedaan door ‘een Columbus’ en soms is er zelfs ruimte voor een Vespucci. Winckelmann bijvoorbeeld is de Columbus van de klassieke archeologie en Schliemann de Vespucci. Marx is de Columbus van de geschiedenis, Graunt van de statistiek en Dalton van de scheikunde. Het wordt op het laatst zelfs een beetje afgezaagd.
De lezer wordt er in het voorwoord al voor gewaarschuwd. ‘Dit is een verhaal zonder einde,’ zegt hij daar en hij vervolgt: ‘de hele wereld is nog steeds een Nieuwe Wereld.’ In de Engelse tekst staat daar eigenlijk iets anders: ‘all the world is still an America’ en dat is net iets pregnanter. Ik begrijp wel waarom ‘America’ door de Nederlandse vertaler, Victor Verduin, met ‘Nieuwe Wereld’ is vertaald, maar als een Amerikaan als Boorstin het woord ‘America’ in de mond neemt, bedoelt hij daar toch meer mee dan alleen maar ‘Nieuwe Wereld’. ‘America’ verwijst niet alleen naar de roepstem van het onbekende, maar ook naar de vervulling van een aantal waarden die alleen in Amerika gerealiseerd zijn.
Hier was het vertaalprobleem onoplosbaar, maar op andere plaatsen doet de vertaling wel eens de tenen krullen. Soms wordt de tekst van Boorstin gecorrigeerd (Antonie van Leeuwenhoek is gelukkig niet meer ‘head of the City Council’, maar gewoon ‘kamerbewaarder der Schepenen’), maar elders heeft zijn kritische zin de vertaler in de steek gelaten. Een bekende uitspraak van Stevin wordt door Boorstin weergegeven als ‘what seems a wonder is not really a wonder’ en door Verduin netjes terugvertaald in ‘wat een wonder lijkt, is niet echt een wonder’. Toch was het eenvoudiger geweest op te zoeken wat Stevin oorspronkelijk gezegd had: ‘wonder en is gheen wonder’. Ook hier is het origineel pregnanter dan de vertaling.
Terug naar de inhoud van het boek. Dat Boorstin ontdekkingsreizen als de ontdekkingen bij uitstek ziet, heeft veel te maken met zijn interpretatie van ontdekkingen in het algemeen. Een nieuw werelddeel ontdekken is zien wat anderen nog niet gezien hebben. Bij veel wetenschappelijke ontdekkingen gaat dat inderdaad op: Van Leeuwenhoek zag door zijn enkelvoudige microscoop werelden die anderen niet eens vermoed hadden. Ook kan men in meer overdrachtelijke zin zeggen dat bijvoorbeeld de grondleggers van de prehistorie voor het geestesoog van de ontwikkelde medeburgers nieuwe werelden van oeroude geschiedenis openlegden. Maar er zijn grenzen aan de gedachte dat ontdekken het maken van een ontdekkingsreis is.