Functionalisering
Habermas wijst in zijn schitterend essay ‘Heinrich Heine en de rol van de intellectuelen in Duitsland’ op een dilemma dat voortvloeit uit deze veranderingen. Hoe moet een intellectueel zich staande houden in een cultuur van experts als hij, zoals Habermas en Nauta betogen, intervenieert in publieke debatten? In zijn beroemde lezing ‘Politik als Beruf’ heeft Max Weber reeds op dit dilemma gewezen. Volgens hem moet de intellectueel bij zijn leest (de wetenschap en de kunst) blijven en het domein van de openbaarheid overlaten aan de politicus. Die is veel competenter en realistischer en gespeend van ‘een tot niets leidende romantiek van het intellectueel belangwekkende en gespeend van elk zakelijk verantwoordelijkheidsgevoel’. De intellectueel moet volgens Weber waken over de ‘geest’ en de politicus over de ‘macht’. Habermas keert zich tegen deze arbeidsdeling omdat die leidt tot een ‘fetisjisme van de geest’ en een ‘functionalisering van de macht’. Voor de wetenschap kan men wat het fetisjisme van de geest betreft terecht bij de zogenaamde vakidioten en voor de kunst bij hen die bevangen zijn door het estheticisme.
Jürgen Habermas
david levine
Eén van de twee domeinen wordt hier alleenzaligmakend verklaard. Onder functionalisering van de macht verstaat Habermas dat de overheid zonder effectieve controle van buiten het parlement haar gang kan gaan. Met Heine als voorbeeld keert Habermas zich tegen het fetisjisme van de geest, maar hij wil desondanks vasthouden aan de autonomie van kunst en wetenschap. ‘Vanuit het perspectief van intellectuelen blijven kunst en wetenschap onomstotelijk autonoom, maar niet partout esoterisch; voor hen heeft de politieke meningsvorming ongetwijfeld betrekking op het door beroepspolitici beheerste systeem, maar wordt niet uitsluitend door hen gecontroleerd.’
Een van de meest heftige publieke debatten die de laatste jaren in de Duitsland gevoerd worden is de zogenaamde ‘Historikerstreit’. Dit is niet alleen een strijd van historici. Ook Habermas intervenieert, blijkens het merendeel van de essays in Eine Art Schadensabwicklung, in dit debat. Het gaat hier om de vraag hoe een volk moet omgaan met zijn eigen geschiedenis. Volgens de neoconservatieven heeft de geschiedenis een specifieke functie: het stichten van een nationale identiteit ten behoeve van de sociale integratie en het tegenwerken van de gevreesde instabiliteit. Dit is na Auschwitz geen eenvoudige aangelegenheid. Toch doen diverse politici en historici hun best om aan de hand van een reconstructie van de Duitse geschiedenis de Duitse ‘Nation’ te voorzien van een identiteit. Ze volgen daarmee het advies op van Franz Joseph Strauss die in februari stelde dat het de hoogste tijd wordt dat de Duitsers uit de schaduw van het fascisme treden. Zonder een nationale identiteit kan het Duitse volk haar taak in de wereld niet vervullen, aldus Strauss. De historicus M. Stürmer beschouwt het moderniseringsproces als ‘eine Art Schadensabwicklung’: het individu heeft voor de onvermijdelijke negatieve gevolgen die een moderne samenleving nu eenmaal met zich meebrengt een compensatie nodig. Volgens Stürmer kan de geschiedenis hierin voorzien door een daaraan ontleende identiteit. Stürmer houdt daarom een pleidooi voor een ‘vereinheitlichtes Geschichtsbild’, een beeld van de geschiedenis waar elke Duitser zich in kan vinden. Volgens Habermas past bij een open samenleving beter een pluralistische interpretatie van de geschiedenis. Hij houdt derhalve een pleidooi voor een posttraditionele identiteit, een identiteit die niet wordt opgehangen aan een nationale traditie en niet ophoudt bij de landsgrenzen. Na 1945 is een heroriëntering geboden op intellectueel vlak die
nationalisme inruilt voor internationalisme.
Nauta kon zijn ideale intellectueel wel naar Habermas gemodelleerd hebben. Habermas voert, zo blijkt andermaal uit zijn interventie in de ‘Historikerstreit’, geregeld publieke debatten. Ook wijst hij op het gevaar van een in West-Duitsland wijd verbreid anti-intellectualisme. Intellectuelen probeert men monddood te maken door ze in een kwaad daglicht te stellen (bijvoorbeeld Günter Grass als ‘gevaar voor de democratie’) Ook lijdt Habermas niet, zoals zoveel intellectuelen in Nederland, aan sociaal immobilisme. Hij zet zich ook na de jaren zestig in voor een rechtvaardiger samenleving en lijdt niet aan de cynische rede van hen die zich niet wensen te encanailleren met sociale bewegingen.
■
René Gabriëls studeert o.m. filosofie aan de Universiteit van Groningen