Puberale experimenten met de moraal
Ongebreidelde fantasie in ‘De Post-Peristaltici’
De post-peristaltici door Robert Vernooy Uitgever: In de Knipscheer, 140 p., f 23,50
Rob Schouten
Robert Vernooy, geboren in 1961 en onbekend van twee eerdere verhalenbundels, Het zwelgen en Doodstop, publiceerde onlangs een brievenroman: De Post-Peristaltici. Vernooy en ene Microbius corresponderen daarin over de moraal. Onder eigen naam betoont Vernooy zich daarbij de redelijkheid zelve, wat geen kwaad kan want Microbius blijkt een moreel anarchist die de meest smerige en verwerpelijke zaken als normaal en wenselijk presenteert en daarin onverbeterlijk is.
De constructie van De Post-Peristaltici heeft iets weg van het beroemde Brieven uit de hel van C.S. Lewis, al had dat boek een wel iets steviger boodschap en maakte het meer gebruik van die schone literaire eis tussen de regels te kunnen lezen. In De Post-Peristaltici (de titel knipoogt uiteraard naar het post-modernisme) komen voornamelijk de merkwaardige theorie- en van Microbius aan de orde, veel meer dan het zwakke tegensputteren van de schriftuurlijke Vernooy. Dit kwantitatieve verschil zegt alles over Vernooy's literaire voorkeur. Natuurlijk, Dante's Inferno is nu eenmaal heel wat interessanter dan zijn Paradijs.
Niet alleen propageert Microbius allerlei vrijheden op het gebied der peristaltiek en de stoelgang, verzet hij zich tegen de ‘stigmatisering van de stront’, en zou hij zich bijvoorbeeld samen met mevrouw Microbius ‘aangedreven door hogedrukruften, het principe van de hovercraft’ door de woning bewegen, hij is ook niet vies van zaken als kannibalisme en sadisme. Vernooy noemt hem in zijn reacties een ‘erg zieke ziel’ met ‘bedorven zeden’, maar geeft hem intusen graag alle kans zijn zieke ideeën te lozen. Je moet wel van de Eiffeltoren gevallen zijn om in deze tweestrijd niet een parabel tussen de morele mens en de natuurlijke, taboeloze microbe, tussen gecultiveerd goed en natuurlijk kwaad te lezen, maar eerlijk gezegd geef ik geen cent voor de filosofische achtergrond van de discussie. Vernooy heeft zichzelf gewoon een vrijbrief verschaft om flink, zonder boodschap en geheel naar eigen believen, te experimenteren met de gevestigde moraal.
Microbius is behalve een erge viezerik een begenadigd studenticosus, die de vreselijkste woordspelingen niet schuwt: tribühne, idoolhof, platotude etc. Heel erg. Als hij op dreef is, is het soms grappig deze figuur uit Darmstad zijn pen-pal ‘achterlijke Robert’ te zien aanspreken. Zo spreekt hij zich uit tegen het bezit van zintuigen en formuleert daarbij quasi-ambtelijke formuleringen als: ‘Het gaat hier echter om schadelijke parasieten die behoren tot de ongewervelde dieren, meer in het bijzonder tot de slakken en poliepen’ of ‘Zij die lijden aan zintuigen zijn te herkennen aan een verhoogde realiteitszin, die sterker wordt naarmate de parasieten zich langer hebben vastgehecht.’ Minder leuk wordt het als Microbius een pastiche op kunstrecensies ten beste geeft waarin de Ethiopische hongersnood wordt geridiculiseerd. Hij gaat heel ver in het ondermijnen van morele codes: ‘Ook hier zijn de figuren niet meer dan zielige karikaturen, maar dit tekort wordt ruimschoots gekompenseerd door de sterke simboolwerking van het fijn gepolijste kinderlijkje dat de losse flodder van de moederborst nog omklemt met het verschrompelde mondje.’ Ronduit vervelend is Microbius' laatste bijdrage, een ellenlang verhaal over een sado-masochistisch stel.
Robert Vernooy
hp smeele
Vernooy, in zijn gedaante van brievenschrijver, meldt regelmatig dat hij het ook helemaal niet leuk vindt, ‘verbaal vandalisme’, vies, onsmakelijk, zinloos, beschamend. ‘Waarom voel je toch zo'n onstuitbare aandrang om de querulant uit te hangen, is je puberteit nog niet voorbij?’. Aldus drijft hij met de labiele zelfkritiek die juist de ontwikkelde puber eigen is, de spijker in zijn eigen vlees.
Dit proza, dat zogenaamd z'n eigen gevaar en zwakheid inziet, balanceert voortdurend op de rand van kitsch en avontuur. Het gebruikt literaire verworvenheden uit boeken als De God denkbaar denkbaar de God en Meneer Vissers hellevaart om die in geconcentreerde doses verder op het incasseringsvermogen van de leraar uit te testen. Vernooy probeert intussen mogelijke kritiek op zijn vernuftige vuiligheid voor te zijn met credo's als: ‘Ik vind het een wat mager motief voor creativiteit als je het publiek alleen maar wilt verbijsteren met je eigenzinnigheid. Voor mij betekent schrijven, kunst bedrijven: meedelen om deel te nemen. Als je wilt communiceren moet je bereid zijn om je te conformeren, en als je niet wilt communiceren moet je ook niet publiceren.’ Ook dit gewauwel uit de zachte literaire sector moet de lezer maar niet serieus nemen. Geloof me. Vernooy speelt twee extreme standpunten tegen elkaar uit zonder dat hij als schrijver zelf ergens in gelooft. Een vrijbrief, ik zei 't al.