Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Monomane trekjesUit Aber ich lebe nur von den Zwischenräumen, zoals de titel van dit mammoetinterview luidt, komt Handke naar voren als een schrijver die zich tot taak heeft gesteld tegen alle verderfelijkheden van de moderne tijd in een traditie in stand te houden die gebaseerd is op de absolute integriteit van het individu. Dat die houding monomane trekjes heeft, is hij zich bewust, en dat hij door maar weinigen verstaan en begrepen wordt weet hij ook. Maar hij kan niet anders, concessies aan de lezers zijn uitgesloten. Zijn laatste boek, Die Abwesenheit, maakt het die lezer dan ook weer danig moeilijk. Het boek is een ‘sprookje’, maar het begint niet met de mededeling dat er eens iets of iemand was. Aanwezig zijn vier reizigers, een vrouw en drie mannen, ze zijn op weg naar een plek waar de leegte heerst, waar ‘niets meeren nog niets’ gebeurt. De oude man - een schrijver - leidt de groep. Ongedeerd en onaangedaan door wat er aan aards gebeuren om hen heen plaatsvindt, reizen ze door een tijdloze ruimte, door de Zwischenräume waarin Handke zelf, blijkens het interview met Gamper, wenst te leven. Die ‘tussenruimtes’ bevinden zich in de natuur. Steppen, voor- en hooggebergten worden doorkruist, hier en daar zijn tekens van menselijk leven. Wat er gebeurt: men zit, men loopt, men rookt, men praat wat, de oude man houdt een toespraak over de eeuwige queeste van de mensheid. Wat er beschreven wordt: het zichtbare en hoorbare: de lichtval, een krekel, een stationsgebouw, een rivier, een bever, een hoogvlakte. Waartoe dat alles leidt: nadat de oude man als in het niets is verdwenen, afwezig is geworden, ervaren de overige reizigers zoiets als een nieuw begin: een wind steekt op, ‘de wind van de poëzie, de wind van de fantasie, de wind van de aankomst in een heel andere afwezigheid.’ In die verbondenheid leggen de reizigers de armen om elkaars schouders ‘en een ogenblik lang bleven we zo zitten en lieten ons bekijken.’ Dat is de slotzin. De kijker is de lezer, zoveel is duidelijk, maar de lezer is ook degene die het nakijken heeft. Want weliswaar waait de wind van de poëzie door het boek heen en ervaar je voortdurend de schoonheid van Handkes taal, maar lees je niet ergens overheen, mis je niet een betekenis? Nee hoor, zou Handke zeggen, ik heb geen thema, ik laat de wereld de wereld zijn, ik noteer, en wat ik noteer wordt een verhaal. Handke lezen doe je met gemengde gevoelens. ■ |
|