Tijdschrift
Enkele weken achtereen is in NRC Handelsblad openbaarlijk een discussie over de Utrechtse letterenfaculteit gevoerd. Brugman, hoogleraar Arabisch te Leiden, gooide de knuppel in het hoenderhok, waarop een aantal Utrechtse wetenschappers reageerde. In het blad Vooys, Tijdschrift voor Letteren van november 1987 is de mening van een tweetal studenten te lezen. Suzanne Holtzer en Petra Quaedvlieg die zichzelf voorstellen als de laatste lichting oude-stijlstudenten gaan nogal te keer tegen de kwaliteit van het nieuwe tweefasenonderwijs: de studenten krijgen college in veel te grote groepen, de literatuurlijsten zijn gehalveerd en begeleiding van docentenzijde is gering. De onderwerpen moeten snel opgediend en opgegeten worden. De stofwisseling bij de student nieuwe stijl behoort snel te werken. Het systeem lijkt hen geënt op de sociale academie in de jaren zestig, de methode ziemaar, die toch allang achterhaald is. De studentes zijn niet te spreken over de lauwe respons van hun medecollegianten en hun docenten: makke schapen en geslagen honden zijn zij, die dit alles zonder protest over zich heen laten komen. Het stuk behelst dan ook een oproep tot actie (jaren zestig?) en een pleidooi voor een nieuw vak dat aan alle studenten gedurende alle studiejaren gegeven zou moeten worden. En dat vak heet Schrijven, dat klinkt nogal merkwaardig, maar het is inderdaad waar dat studenten pas met hun laatste opdracht in hun studie, het maken van een scriptie, een gedegen stuk moeten schrijven. Training daarvoor is in de hele studie achterwege gebleven. Toch schrijft nog een aantal van die studenten in Utrecht op leuke en gedegen wijze het blad Vooys vol. Paul van der Lecq, eindredacteur van Vooys, analyseert de literaire positie van De Schoolmeester in de vorige eeuw. De light verse van Gerrit van de Linde kreeg aanvankelijk nauwelijks serieuze aandacht in de literaire kritiek.
Dankzij de literaire geschiedschrijving van G. Kalff krijgt Van de Linde in 1912 het plaatsje dat hem toekomt. Zijn humoristische verzen worden geprezen om hun originaliteit, virtuositeit en om de creatieve manier waarop Van de Linde de taal hanteert. Die originaliteit en creativiteit bezorgen Van de Linde de kwalificatie van zuiver romantisch dichter, iets dat Van der Lecq betwijfelt. Tom van Deel en Marita Mathijsen citeert hij, omdat zij Van de Linde evenals Piet Paaltjens een romantisch dichter vinden en Gerrit Komrij, omdat die juist de verzen als anti-romantisch beoordeelt. Van der Lecq lijkt Komrijs mening toegedaan, alhoewel hij zijn conclusie heel voorzichtig formuleert.
Ruim een maand voor zijn vroege dood in augustus dit jaar had Henk Hardeman nog een gesprek met Eelke de Jong, dat in Vooys staat afgedrukt. Door het geweld van de poëzie van de Vijftigers afgeschrikt kwam De Jongs dichterskant niet tot bloei. Hij werd journalist, onder meer bij de Haagse Post waar toen Armando chef kunstredactie was. Daar heerste een heel prettig klimaat, herinnert hij zich. Vanaf het moment dat hij autopech had op weg voor een reportage voor de krant en dus noodgedwongen een verzonnen verhaal moest inleveren, is hij columns en feuilletons gaan schrijven. Laconiek maakt hij in het interview melding van het doodvonnis dat over hem geveld werd toen hij hoorde dat hij longkanker had. Die houding past bij de aard van zijn schrijverschap zegt hij, een mens moet geen hooggespannen verwachtingen hebben, je moet het leven relativeren en vanuit die positie je visie op de wereld opschrijven.
EVA COSSEE