Humeuren & temperamenten
Doodsfantasie
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Ik weet niet hoe ik sterven zal. Ik heb iemand zien sterven in de gang van zijn huis, op de stenen vloer. Als ik zal sterven in de gang van mijn huis, op de stenen vloer, zal niemand me horen. Het zullen de minuten, misschien de uren zijn, waarin ik op verpletterende wijze mezelf zal tegenkomen, mijn eigen ademhaling. Nooit zal ik zo alleen zijn geweest, en niemand zal ik hebben die ik het kan navertellen.
Ik heb iemand zien sterven in het water. In het gore ochtendlicht dreef hij op de gracht, met wat bleke uitsteeksels om de gezwollen ballon die zijn buik was. Als ik zal sterven in het water zal mijn vlees poreus worden en bleek als witte watten, en van mijn buik die zich heeft volgezogen zullen de mensen hun blik afwenden.
Ik heb iemand zien sterven op de brandstapel. Het was in een realistische film. Zijn huid verschroeide en zijn hoofd brandde als een fakkel. Als ik in een realistische film zal sterven op de brandstapel, zal ik geen bioscoopbezoeker op de rij voor me hebben achter wiens rug ik me kan verbergen om aan het schouwspel te ontsnappen. Lekkende tongen vuur zullen mijn vlees doen krullen en mijn hoofd zal met een plof, als een gepofte kastanje, exploderen.
Ik heb iemand zien sterven aan een vleeshaak. De laatste minuten van wat het wonder van het leven en het kostbaarste godsgeschenk heet hing hij daar, stuiptrekkend als een onzinnig beest. Als ik zal sterven aan een vleeshaak zullen in een visioen van bloed mijn benen spartelen en sidderen: een onder stroom gezette kikker. Een holle schreeuw die een eeuwigheid duurt zal zich geluidloos en korter dan een seconde uit mijn keel persen. Niemand die me horen zal.
Ik heb in de geschiedenisboeken en waar gebeurde documentaires zo menigeen zien sterven voor het vuurpeloton, in de martelkamer, op het slagveld. Allen waren ze eenzaam. Niemand die hun leven, waar ze zich zo ijdel en krampachtig in vastbeten, hoger aansloeg dan een snipper, een vlaag, een zouteloze grap. Als ik zal sterven in de oorlog zal ik nietiger zijn dan wie ook, want de oorlog is zo groot. Ik zal als enige mijn laatste adem horen, want wat dan voor de wereld telt is de opwindende, wilde wervelwind van het collectieve geluk.
Ik heb iemand gezien die in een vliegtuig was gestorven. Op het grasveld lag zijn been, met een flard broekspijp er nog om. Als ik zal sterven in een vliegtuig zullen mijn hersenen tegen de aarde stukslaan, mijn armen zal men naast een vreemde romp neerleggen, en de verzekeringsmaatschappijen zullen procederen over mijn broeksmaat. Goddank zal ik ze niet kunnen horen.
Ik heb iemand zien sterven aan een ongeneeslijke ziekte. Zijn huid, me ooit zo dierbaar, was overdekt met vlekken en korsten. Hij sprak nuchter over de doodsnood, zoals een handelaar spreekt over voorraadbeheer en een woekeraar over guldens. Als ik zal sterven aan een ongeneeslijke ziekte zal ik mijn eigen omhulsel als een stinkende lap hebben gezien, en ik zal praten over het leven zoals een levende praat over het geluk: begerig en onnadenkend.
Laat niemand me horen als ik doodga. Ik heb maar één wens. Ik weet dat die door en door burgerlijk is, maar dat hij moge worden gehoord zolang ik leef: laat me, heregod, sterven in mijn slaap, op een bed van eiderdons, onverwacht, als een gezonde honderdjarige en in volle vredestijd.