Traditie
Wat Leonardo da Vinci - net als Gombrich - bewoog was dat hij alles wilde weten, en elke volgende waarneming met de vorige in overeenstemming wilde brengen. Maar in tegenstelling tot moderne wetenschappers kon Da Vinci niet terugvallen op een verfijnd systeem van eerdere calculaties en observaties. Vandaar het vaak moeilijk doordringbare, chaotische karakter van zijn notities, waarin waarnemingen voortdurend opnieuw worden geijkt en geïnterpreteerd. Hetzelfde geldt voor Freud (die zich op zijn beurt met Leonardo da Vinci vereenzelvigde), ook een grondlegger van een wetenschap waar nog geen basis van grondslagen en methodes in is gelegd. Het grootste verschil tussen Da Vinci, Freud en hemzelf zou Gombrich (als hij er de onbescheidenheid toe op zou kunnen brengen) waarschijnlijk samenvatten met het begrip traditie. Het is de traditie die hem beter in staat stelt ‘principes’ van ‘contingenties’ (toevalligheden) te onderscheiden, en het verband tussen de twee te zien. Hij heeft dat in een ander verband prachtig samengevat met een metafoor: ‘Those who study hydraulics know that the laws of fluid dynamics can be mapped but that the sequence and shapes of vortices in a turbulent brook will defy calculation.’
Deze vergelijking is een samenvatting van Gombrichs visie op de (kunst)geschiedenis, en geeft blijk van de kritisch-rationalistische herkomst van die visie. Hij heeft ook keer op keer uiting gegeven aan zijn schatplichtigheid aan Popper.
Maar juist omdat zijn twee grote voorbeelden niet op zo'n traditie konden terugvallen, is bij hen de speciale eenheid van verbeelding en intellect goed zichtbaar, die voor Gombrich de kern van kunst en wetenschappelijk onderzoek uitmaakt: ‘Soms liet hij (Leonardo) zijn geest de vrije loop, om de teugels plotseling strak aan te trekken, alsof hij zijn fantasie met een bovenmenselijke inspanning moest disciplineren.’ Bij Freud komt dit laatste, en de paden waartoe hij zich ongestuurd liet verleiden, niet in de laatste plaats tot uitdrukking in zijn beruchte analyse van Leonardo da Vinci's mentale stoffering, diens twee moeders en homoseksualiteit. In een poging tot begrip verwijst Gombrich naar een brief die Freud schreef aan de schilder Herman Struck (7 nov. 1914) waarin hij dat verhaal zelf aanduidt als ‘Romandichtung’ - en eraan toevoegt: ‘Ik hoop niet dat je de zekerheid van onze resultaten aan dit geval afmeet.’
Wat Gombrich in Freud een grote voorloper doet zien is vooral diens theorie over artistieke creatie en haar verwantschap met de (woord-) grap: ‘Een onderbewust idee dat een moment wordt blootgesteld aan de werking van het onbewuste’, en vervolgens in overeenstemming gebracht met het realiteitsbeginsel. Dit is een moeilijke, theoretische formulering voor iets dat zich in werkelijkheid vanzelf voltrekt. Zoals Hilaire Bellocs grafschrift: ‘When I am dead I hope it will be said, His sins were scarlet but his books were read’ het gevolg was van een gelukkige inval, zo is het waarschijnlijk dat wij de grootste meesterwerken in eerste instantie danken aan een vergelijkbare inval, ‘ontdekt in de mogelijkheden van medium en stijl’.
Gombrich verdedigt Freud tegen zijn tegenstanders die hem van te veel speculatie beschuldigen, zo goed als tegen de (ergere) vulgaire toepassingen van zijn kunstopvatting, speciaal het idee van ‘directe expressie’, waar ook Freud niets mee op had. Zoals een woordgrap nog geen kunst is, zo is de fantasie iets dat met bovenmenselijke inspanning gedisciplineerd moet worden om tot kunst (of wetenschap) te worden. Deze opvatting staat voor Gombrich centraal, en zijn eigen speculaties over Da Vinci en Freud zijn een demonstratie van wat hij bedoelt.
Van Leonardo via Freud naar de geschiedenis van de kunst als een ‘turbulent brook’. Gombrich een schoolmeester? Ach, het is maar hoe je zo iemand wilt noemen. Maar dan één die uiteindelijk chaps prefereert boven maps, mensen boven theorieën, die nooit voor eigen parochie preekt en zich nooit te goed heeft gevoeld om het op te nemen voor mensen die minder fijnbesnaard, superieur en sceptisch zijn dan de specialisten uit zijn onmiddellijke omgeving. Zulke schoolmeesters zijn toch tamelijk zeldzaam.
■