W.F. Hermans
Vervolg van pagina 1
een groter ontzag voor de klok bijgebracht én voor de kijk op de wereld die dat met zich meebrengt.
Met kennelijk genoegen (te zien aan de even zorgvuldige als levendige zinnen en de ruimte die hij neemt om zijn verhaal te stofferen met mussen die niet zonder reden van het dak vallen) beschrijft Hermans Constantins taakopvatting, die zo fanatiek is dat hij een allegorische figuur gaat worden, een heilige voor wie het onverdraaglijk is dat een klok voor- of achterloopt: ‘Het was mijn eer te na, zoals de ware heilige niet wil dat er zich in het diepste duister van zijn ziel de geringste schim of schaduw van een ongerechtigheid verbergt’. Omdat hij zelf het verhaal doet, krijgen we een intiem inzicht in de verheven, maar ook ondankbare taak van Constantin. Hij vergelijkt zichzelf met de middeleeuwse beul die ook door de brave burgers werd gemeden: ‘Zo droeg ik ook mijn lot en begon met niemand een gesprek, ik, de heer van de klokken die het burgerdom deden weten dat elk door de spitse voetstap van de tijd voorbijgetikt uur de mens een uur dichter bij zijn dood brengt’. Maar wat is een heilige zonder verzoeking? Die doet zich voor in de gedaante van Louise Brooks, een meisje dat althans zo veel op de vroegere actrice lijkt dat Constantin, die zich al sinds zijn dertiende middels foto's in haar verliefd heeft, zijn jaren gekoesterde wens in vervulling ziet gaan. Maar zij is niet alleen zichzelf, ze ook de geheime afgezant van de tegenstanders van de klokken in de ruimten van de gemeentelijke diensten. Die willen ervan af, ze hebben immers al geluidloze elektrische klokken. Achter dit argument steekt een adder, in de gedaante van de communistische multimiljonaire wethouder, vroeger aannemer en in het bezit van een broer die aannemer is. De wethouder (en verder iedereen behalve Constantin) is een aanhanger van de kalender, dus van de vooruitgang. Hij zal subtiele listen gebruiken om het paleis te laten afbreken of om het om te vormen in een ‘club voor jonge heroïnespuiters’ en de tuin in een parkeerterrein.
Constantin is niet zo maar een personage in dienst van Hermans. Hoe heilig hij ook is, ook hij hoort met een klein leugentje dat voortkomt uit zijn zelfrespect een beetje bij de bedriegers. Zijn ‘dienstklopperij’ verdedigt hij niettemin welsprekend tegenover Louise in een geest die niet vreemd is aan Hermans (‘De revolutie die het heil zou brengen, zou moeten beginnen met een bloedbad onder dienstkloppers’). Aan de hand van Constantins dienstklopperij krijgen we een ferme lezing tegen de hedendaagse verzaking van de plicht en de minachting voor mensen die als chirurg, apotheker, douanebeambte of politieagent hun werk doen, en daar ook trots op moeten kunnen zijn. Maar hij is niet feilloos (soms wordt hij zelfs een ‘grutter’ genoemd), zijn liefde voor de klok als ding is te groot, hij wil zelfs een enorme uitbreiding van de collectie, waardoor ook hij de gruwelijke waarheid die klokken vertellen over het hoofd dreigt te zien. ‘De optimistische leugenaars-mentaliteit van klokken en klokkenmakers’ verdringt de gruwelijke waarheid dat men met elke seconde dichter bij de dood komt. Die waarheid wordt vertolkt door één klok in het paleis, een enorm sober en bescheiden monster, waarover de legende gaat dat wanneer hij met zijn enorme loden gewicht niet wordt opgewonden door de vloer zal zakken en het paleis in zijn val zal meetrekken.
Een heilige van de horlogerie gaat in strikte zin over vooruitgang en traditie, maar dat wil niet zeggen dat de kaarten daarmee geschud zijn en dat Constantin bijvoorbeeld zomaar het belang van de traditie zou vertolken. Hij voert een vergeefse strijd, en niet alleen omdat hij progressievelingen tegenover zich weet. Zijn strijd is tegen de gang van de wereld gericht, omdat bijvoorbeeld de wetenschap van het horloge wel degelijk vooruitgaat zodat er steeds betere horloges komen. Daar is hij op zich niet tegen, maar wel dat de mensen daar de conclusie aan verbinden dat ze zich niet bewust hoeven te zijn van ‘de gruwelijke waarheid’ die de klok ook vertegenwoordigt. Een derde metafysisch aspect is dat een klok eigenlijk pas op de plaats maakt en dat men kan denken dat er helemaal geen tijd is (zoals primitieve volken in onheuglijke tijden de dagen ondergingen). Dat is de reden dat de klokkenmaker in Louise Brooks een geval van eeuwige wederkeer ziet.
Het is ook niet doordat Constantin de verleiding van Louise niet kan weerstaan dat de absurde verzameling klokken ten onder gaat. Wanneer het in een roman van Hermans zo vaak regent moet daar uiteindelijk iets mee gebeuren. Eerst wordt door mensenhanden zijn tas met de sleutels van de klokken gestolen, daarna brengt het lot een breuk van een stuwdam die een deel van het plaatsje onder water zet, waardoor mensen moeten worden geëvacueerd en in het paleis worden ondergebracht. Dan doen op hun beurt de mensenhanden weer hun werk: de mensen hebben geen enkel ontzag voor de klokken en stelen ze als ze de kans krijgen. Met de heilige klokkenmaker met zijn rare fanatisme hoeven ze, geholpen door het lot, nu helemaal geen rekening meer te houden.
Een heilige van de horlogerie is in één opzicht een rechtlijnige roman: in zoverre er behalve Constantin niemand zuivere bedoelingen heeft. Dat begint al met de man die aan het begin staat van alles waar de roman zich mee bezighoudt: de hertog die in de jaren twintig van de achttiende eeuw het paleis liet bouwen. Dat deed hij van het geld dat hij verdiend had aan het verkopen van rommel aan het Napoleontische leger. Als beloning voor deze bedenkelijke praktijken werd hij tot hertog verheven, een typisch Hermansiaanse gang van zaken: doet iemand zijn werk slecht, dan wordt hij minister, professor of hertog. Over de gemeenteraad van het plaatsje waartoe het paleis behoort wordt alleen in termen van corruptie gesproken (‘Steekpenningen, goed beschouwd uit de gemeentekas betaald. Samen delen. Zo gaat het toch altijd’). De wethouder is uit op een bouworder voor zijn broer en wil daarom een nieuw stadhuis. Over het paleis zelf wordt gezegd dat het eigenlijk niets bijzonders is, evenmin als de tuin, of de vijver; de lampen die het gebouw moeten verlichten doen het maar half. De verzameling klokken is van mindere kwaliteit en er zit nauwelijks een uniek exemplaar bij. Het festijn ter gelegenheid van de langste dag waarop alle 1473 klokken door toedoen van Constantin tegelijk gaan slaan is een feest met een handjevol toeristen en met bussen aangevoerde ouden van dagen. Iedereen is ook uit op zijn eigen voordeel. De personages rond de klokkenmaker worden in hun uiterlijk zo beschreven dat ze alleen daardoor al geen vertrouwen wekken. Over een boekhouder: ‘Hij droeg een zwart pak met een saffierblauw satijnen overhemd eronder, zonder das, en saffierblauwe laarsjes van glanzend plastic aan zijn voeten’. Constantins baas spint garen bij de breuk van de stuwdam, omdat hij dan flink wat horloges kan verkopen aan mensen die met verdronken klokjes zitten. Zo mankeert er consequent aan iedereen en alles iets. Niemand
gaat vrijuit bij Hermans. Ook de minder leuke kiekjes hebben een plaats in zijn album. Zelfs de onschuldigste genoegens kunnen rekenen op een sardonisch terzijde. Over het restaurant waar Constantin lekker gaat eten (een zwakheid sinds hij de filosofie eraan had gegeven): ‘waar weinig op je bord wordt geschept, maar wel zo veel mogelijk op de rekening gezet’. Veel verschil maakt het eten in het restaurant niet: ‘overigens zullen ze thuis wel net zo lekker schransen als in een restaurant’.
Het is het samenstel van schitterend Nederlands, luchtigheid, doordachtheid en inventiviteit dat Een heilige van de horlogerie zo amusant maakt. Amusant? Wat is dat nu voor een kwalificatie? Ja, soms kan dat de hoogste lof zijn.
■