VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
7 november 1987 - nummer 45
De spitse voetstap van de tijd
Niets gaat vrijuit in Hermans' Een heilige van de horlogerie
Een heilige van de horlogerie door Willem Frederik Hermans Uitgever: De Bezige Bij, 219 p., f 27,50 (gebonden f 39,50)
Carel Peeters
Francis Partridge, iemand die heel goed op eigen benen kan staan als schrijfster van memoires, maar die eerst altijd wordt geassocieerd met de Bloomsbury Group, heeft onlangs haar fotobiografie gepubliceerd: Friends in Focus. Het is een familiealbum zoals het moet zijn. Ik kijk mijn ogen uit naar al die gezichten (veelal in ligstoelen), naar al die theatrale houdingen voor het vogeltje, naar bij verrassing genomen kiekjes, aan het strand, aan tafel, op vakanties, naar poezen die als hoofdkussen worden gebruikt, naar de foto van een jonggestorven meisje met talent, naar oude exentrieke dames in een ligstoel die onder een grote hoed converseren met een vierjarige in het gras. Dit is zonder twijfel allemaal exaggerated happiness, dat ontgaat Francis Partridge zelf ook niet Hoe kan het anders, zegt ze in haar inleiding, je gaat toch geen album van rampzaligheden bijhouden? Wie verzamelt er nu de familiefoto's waarop het gezicht te zien is van John die net gehoord heeft dat hij gezakt is voor zijn examen? Van het gezin dat juist is aangekomen bij een per post besproken ‘villa’ in het buitenland waarvan alleen de schuur nog staat? Van de reiziger die net de laatste trein heeft gemist? Van de man die je een hersenschudding heeft geslagen toen je zei dat hij wel iets weghad van Jack Nicholson in The Shining? Niemand.
Willem Frederik Hermans, tekening van Siegfried Woldhek
Toch komt Willem Frederik Hermans' Fotobiografie (1969) aardig in de richting. Daarin staan veel foto's van mensen die, gezien de onderschriften en wat Hermans er in zijn werk over heeft geschreven, geen plaats verwerven in de galerij van sympathieke romanpersonages op de schoorsteen. Straten en gebouwen krijgen na de behandeling die Hermans ze met zijn onderschriften geeft een huiveringwekkende klank. (De Tweede Helmersstraat in Amsterdam heeft sindsdien de roep van een cul-de-sac, ook al is de straat zelf schier eindeloos). In de Fotobiografie neemt Hermans de kiekjes die iets rampzaligs laten zien wel op en hij wijkt daarmee niet af van de behandeling die hij de werkelijkheid doorgaans geeft: volgens het principe dat een schrijver meer moet durven zien dan anderen. Illustratief hiervoor is ook het begin van een verhaal als Een wonderkind of een total loss omdat het daarin om het signaleren van heel gewone dingen gaat. In dat verhaal gaat de geslaagde Sofie met haar spiksplinternieuwe auto op bezoek bij haar zuster en haar gezin. Die wonen in het veertien kamers tellende buitenhuis van hun vader. Het huis is verwaarloosd (‘de Floris Verster en de Breitner zijn van de muur, het rieten ameublement... is uiteengerafeld of er heibezems van moesten worden gemaakt en in een bovenraam zit een scheur die met pleisters gerepareerd is’) en het gezin is in een zelfgekozen asociale ontbinding (‘Loekie kippig, koppig en pedant als vroeger maar bovendien smerig, ongekamd en haar lippen in een onmogelijke kleur die zij er op de tast heeft opgesmeerd’).
De scherpe constrasten (wonderkind of total loss) die Hermans in zijn vroege verhalen en romans aanbrengt zijn de laatste tien jaar aangevuld met vele tussentonen en zijn gevoel voor tragiek is duidelijk toegenomen, zoals in Uit talloos veel miljoenen en zijn vier novellen van de afgelopen jaren blijkt. Het optreden van een meisje dat lijkt op Louise Brooks, de malicieuze actrice uit de jaren twintig, verleent Hermans' nieuwe roman Een heilige van de horlogerie echter een luchtigheid die in deze mate nog niet eerder is voorgekomen. De verraderlijke charmes van Brooks trippelen door de roman; ze mag van mij op de schoorsteen vanwege haar aardige gezichtje, maar niet als beloning voor haar engelachtige karakter. Alle figuren zijn ook nu weer leden van de wereldwijde Vereniging van bedriegers en bedrogenen, alleen is de toonzetting minder zwaarwichtig en krassend. Het gaat om nuances, want sarcasmen genoeg: ‘Een vlotte communist. Iedereen weet dat hij multimiljonair is’; ‘De politie kwam niet eens kijken. De enige manier om je schade vergoed te krijgen in de verzorgingsstaat, was zelf uit stelen gaan. Vroeger moest je werken, en stelen mocht niet. Dat is nu omgekeerd.’
Er is maar één heilige in Een heilige van de horlogerie en dat is de ongeveer veertigjarige Constantin Breughel, afgestudeerd in de filosofie, maar na een scriptie over ‘Tijd en duur’ en pogingen leraar te worden afgehaakt. Het toeval wilde dat hij een oom had die de klokken in een door de gemeente in stand gehouden nagenoeg leeg paleis verzorgde, niet ver van Parijs. Toen die oom ermee ophield kon hij in zijn plaats in dienst komen bij zijn opvolger. In dat paleis staan 1473 klokken in 297 zalen of kamers, die door Constantin gedurende een werkweek allemaal gelijk worden gezet. Hij doet dit met hardnekkige plichtsbetrachting, hoewel niemand in het nut van zijn werk gelooft. Ooit heeft de gemeente de zorg voor de klokken na de dood van de hertog op zich genomen en de tekst van die overeenkomst uit 1850 is voor de jonge klokkenmaker wet. Daar houdt hij zich aan. Het paleis staat leeg, behoudens de drie ruimten waarin de Begrafenisdienst, de Plantsoendienst en de afdeling Afgifte Rijbewijzen zich hebben genesteld. Van daaruit komt de oppositie opzetten, want in die lokaliteiten bevinden zich ook antieke klokken en die tikken volgens het personeel onaangenaam.
Waar het in Een heilige van de horlogerie om gaat is iets waar Hermans wel eens eerder over heeft geschreven, maar dat is dit keer geen enkel bezwaar gezien de inventiteit waarmee hij het aanpakt. De roman begint met citaten uit de scriptie waarin Constantin filosofeert over de aard van de tijd en welke plaats de kalender en de klok daarin innemen. Hoe ijverig de klokken ook lopen, eigenlijk staat de tijd stil, schrijft hij: ‘Wij beweren dat klokken lopen, maar ze maken pas op de plaats’. Kalenders brengen daarentegen orde aan in het verleden, ‘ze rangschikken niet alleen de voorbije dagen als kralen aan een snoer, ze verschaffen de mens ook het geraamte van de toekomst’. Deze apologie van de kalender blijkt gedurende de roman duidelijk geschreven door de toen nog progressieve student Constantin, want zijn baantje als klokkenmaker heeft hem geleidelijk
Vervolg op pagina 6