Tijdschrift
Het is een sympathieke gewoonte van het tijdschrift Ons Erfdeel om onder aan iedere bijdrage niet alleen een kort curriculum vitae en een pasfoto van de auteur van het stukje af te drukken, maar ook zijn of haar adres. Enthousiaste of boze reacties kunnen dan meteen te bestemder plekke arriveren. Ons Erfdeel 1987/4 opent met een bijdrage die eigenlijk in het themanummer van Bzzlletin van afgelopen september thuishoort. Aad Nuis bespreekt in dit stuk het werk van Renate Rubinstein: twintig boeken heeft zij gepubliceerd; meer dan vijfentwintig jaar schrijft zij haar Tamar-kolom vol in deze krant, maar zegt Nuis ‘in de krant schrijven is in het zand schrijven’, dus is het maar goed dat die Tamar-stukken steeds worden gebundeld. Tijdens die bundeling ondergaan haar stukken een verandering. De actualiteit eraan verdwijnt en de stukken krijgen het karakter van een kroniek, een tijdsbeeld. Renate Rubinstein werd in haar columns steeds persoonlijker en ook door de boeken loopt dezelfde lijn. Nuis citeert een Canadese die, komend van de universiteit van Calgary, een half jaar in Amsterdam studeerde. Zij ziet Rubinsteins boeken als hoofdstukken van één lange roman, waarin het levensverhaal wordt verteld van een opmerkzame, diepzinnige, levendige en altijd kritische vrouw in het Holland van de twintigste eeuw. Een samenvatting van ‘modern Dutch culture’, zegt de Canadese. Dat Rubinsteins werk gelezen kan worden als een roman komt ook door die persoonlijke aanpak waarbij steeds dezelfde thema's aan de orde komen. Een vriendelijk stuk is dit van Aad Nuis, waarin hij tot slot nog ingaat op de schijnbaar moeiteloze praattoon van Rubinstein. Pas na het schrappen van stoplappen, slordigheden en overdreven exacte formuleringen is zo'n stijl te bereiken. Minder geslaagd is de bijdrage van Ruud Kraaijeveld aan Ons Erfdeel. Hij wil ons inzicht verschaffen in de stand van
zaken rond de literaire kritiek in dag- en weekbladen. Hij geeft eerst een historisch kader: de traditie van de personalistische kritiek van het tijdschrift Forum van voor de oorlog werd doorbroken door de aanpak van het tijdschrifrt Merlyn in de jaren zestig, waarbij het om de tekst zelf en diens interpretaties ging. Het Lijkt erop of Kraaijeveld verder voor zijn stuk even een paar critici heeft opgebeld met de vraag: bent u nog de Forum-traditie toegedaan of ziet u het meest in de academische kritiek? Uit deze ‘enquête’ blijkt dat Wam de Moor, Willem Kuipers en Tom van Deel niets bij hun lezerspubliek bekend veronderstellen en als het ware steeds weer opnieuw beginnen. Carel Peeters en Jaap Goedegebuure schrijven meer voor ingewijden. Dat levert hun een belerend opgeheven wijsvinger op van Kraaijeveld, want je hebt toch de plicht als criticus om je lezers van dag- of weekblad voor te lichten. Academische stukken horen zijns inziens in literaire tijdschriften thuis. Ook bij de Vlaamse critici kunnen alleen Marcel Janssens en Anne Marie Musschoot dankzij hun didactische aanpak op zijn goedkeuring rekenen. Met de poëziekritiek lijkt het in Nederland heel treurig gesteld: er wordt volgens Kraaijeveld uitsluitend ‘op duistere wijze in een soort geheimtaal of vakjargon gerecenseerd’ en dat terwijl poëzie toch al uitsluitend voer voor de elite is in zijn ogen. Wie echt iets over poëzie te weten wil komen moet bij Hugo Brems te rade gaan, want hij is in Kraaijevelds visie de enige in ons taalgebied die hierover helder en direct kan schrijven. Kraaijevelds sterkste kant is dat niet, want zijn bijdrage aan Ons Erfdeel is onvolledig, onoverzichtelijk en ook op veel punten onjuist.
EVA COSSEE