Bezwaard moederschap
De onwil te leven met een zwakzinnig kind
Nooit meer gewoon door Anne Marie Metz Uitgever: Balans, 193 p., f 24,50
Tessel Pollmann
Alles kan kapot, ook moederliefde. Als dat gebeurt, is het een ramp. Voor de moeder net zo zeer als voor het kind. Daar gaat het autobiografische boek Nooit meer gewoon van Anne Marie Metz over.
In een requisitoor tegen zichzelf vertelt ze over haar zwakzinnige dochter voor wie zij, alle pogingen ten spijt, geen liefde voelt. Karen, het zwakzinnige kind, is een van een tweeling. De eerste helft is het gewenste kind: de gezonde zoon. De tweede helft is het onbedoelde kind, zwakzinnig, een dochter. Het zwakzinnige kind wordt geboren met een waterhoofd, en het dreigt te sterven. In de geest neemt de moeder afscheid. Ze doet het, schrijft ze, bijna instinctmatig: ‘In elke mensenmoeder zit iets van een moederdier, zeker in die allereerste fase van zwangerschap en geboorte. Er liggen gevoelens en instincten open, die daarna weer snel zijn toegedekt. Het moederdier weet, dat jong deugt niet, die moet het leven niet in. Ze handelt naar haar instinct en weet er raad mee, de mensenmoeder niet meer.’ De natuurlijke dood moet de verlossing brengen. Maar het kind blijft leven, en leert zelfs meer dan iemand ooit van haar verwachtte: praten, wat lopen. De moeder denkt nog lang: het is voor even, het kind redt het niet, deze schaduw over mijn leven gaat voorbij en dan wordt alles weer gewoon. Maar niks wordt meer gewoon, want het kind leeft door maar de moeder verstart van binnen. ‘Want van wat had moeten groeien in mij, daarvan is niets terechtgekomen. Helaas. Geen gevoel, dat aarzelend en gehavend jaren geleden misschien nog wel ergens te vinden zou zijn geweest, heeft kunnen groeien onder de druk van deze bizarre geschiedenis. Onder druk voel je niets, alleen maar druk en de kracht die het kost om daaronder staande te blijven, en die daardoor permanent aan andere dingen onttrokken blijft. Ik moet iedereen teleurstellen, het is weg en nergens meer vandaan te halen.’
Het is vooral niet af te dwingen, iedere poging daartoe is alleen maar weer voelbaar als druk. Wat had er moeten groeien, wat dan precies? De moederliefde. Om het hoge woord voor de duidelijkheid dan maar voor een keer te gebruiken. Moederliefde, onuitroeibaar, onverwoestbaar, alle omstandigheden trotserend. Dat is het appèl, dat is toch wat iedereen wil horen en waar iedereen in geloven wil.
Maar alles kan kapot, ook dit. En degenen die deze mythe in stand houden, zijn nooit de moeder geweest van wat voor kind dan ook, dat staat wel vast. Die negeren bovendien alles wat in mens-, gedrags- en andere wetenschappen aan het licht is gekomen over moeders en hun kinderen. In elk geval als ze denken dat het belang van het kind daarmee minder goed gediend zou zijn.
Wat er over is, en wat er bij mij intact is, is het goede verstand en het redelijke gedrag, daar doe ik het mee en daar kan ik het allemaal net mee klaarspelen. Ik hou me aan de afspraken en ik gedraag me fatsoenlijk, zo ben ik opgevoed en daar ben ik dankbaar voor. Over mijn gevoelens voor dit kind heeft niemand enig recht van spreken, oordelen of eisen. Ook, juist degenen niet die zich uit eigen vrije wil over haar ontfermen.’