Voorheen de koloniën
De serie Rainbow-pocketboeken biedt twee uitgaven aan die net zo goed achterwege hadden kunnen blijven. De eerste is de herdruk van de zeer slechte vertaling uit de jaren zestig van De bourgeois-wereld van weleer door Nadine Gordimer. Voor wie de Engelse tekst van deze roman over de blanke oppositie in Zuid-Afrika niet kent, zijn sommige zinnen in de vertaling zelfs geheel onbegrijpelijk. De andere uitgave is de herdrukte roman Nergens Ergens van Astrid Roemer. Het boek, een bewerking van een experiment uit het begin van Astrid Roemers schrijversloopbaan is ongelukkig van vorm: veel heen en weer, flashback and flashforth, van de hak op de tak en van recht naar cursief. De boodschap is ook mager: er staan veel politieke chichés in over het postkoloniale tijdperk in Suriname. Mijn land wordt leeggeroofd, roept hoofdpersoon Ben die net in Nederland is gearriveerd om hier terstond (en voor de lezer wel heel onaannemelijk) een baan in het welzijnswerk aangeboden te krijgen. Hij raakt aan lager wal, om onduidelijke redenen die iets met heimwee te maken hebben maar die niet verklaren waarom andere Surinamers niet aan lager wal raken. (Rainbow-pocketboeken: f 10,- per deel.)
Over Surinamers en Antillianen in Nederland, vanaf de zeventiende eeuw tot nu, bestaat een veel leuker boek: In het land van de overheerser, deel II, door Gert Oostindië en Emy Maduro (Foris Publications, f 36,50). In het land van de Overheerser verscheen in twee delen (deel I gaat over Indonesiërs in Nederland) als jubileumuitgave van de Verhandelingen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden. Het boek is een mooi geïllustreerde kroniek met schilderingen van het reisdoel, het lot, de verenigingen, clubblaadjes, literatuur en muziek van de Surinamers en Antillianen die hier naartoe kwamen als student, arbeider of musicus, of hoe ook. Ook meer algemene inleidende informatie over zending en missiehistorie en beeldvorming van ‘de Swarte’ wordt er in gegeven; het is tegelijk leesboek en naslagwerk dat in kort bestek veel vertelt. Albert Helman, Anton de Kom, Cola Debrot, en Otto Sterman treden er prominent in op. Maar ook Quassie, die in de achttiende eeuw naar Nederland kwam als vierentachtigjarige, waar hij werd geëerd als nooit een Surinamer ervoor. Quassie, die het koortswerend bitterhout ‘uitvond’, was traditioneel bemiddelaar tussen blank en bosneger in Suriname. Een beetje een oplichter was hij ook; dat lijkt me in zo'n positie overigens vooral een voordeel.
Sumatra's Oostkust was sinds het derde kwart van de negentiende eeuw een staat-in-de-staat in opkomst. De Europese planters verwierven er plantages, macht en invloed. De planters stelden bijvoorbeeld in feite zelf de wet. Ook in ander opzicht waren ze machtig: ze legden over een deel van Sumatra een particuliere spoorweg aan. De geschiedenis van deze spoorweg is nu verteld door Ir. H. Meijer die er lang bij werkte. In een goed geïllustreerd boek De Deli Spoorweg Maatschappij, geeft hij technische bijzonderheden die de echte treinenfreak zullen verheugen. Voor de beschrijving van de kolonisatie van het eiland is deze spoorgeschiedenis ook van groot belang: de trein vervoerde niet alleen tabak en rubber, maar ook inheemse burgers. De trein legde het land open en greep diep in in de bestaande economische verhoudingen. Helaas lezen we niet wie de aandeelhouders van de spoorweg nu precies waren en te weinig over de sociale en vooral etnische verhoudingen onder het inheemse personeel. Wel deelt Meijer fijntjes mee dat in de jaren dertig, toen blank geschoold personeel te duur bleek, er opeens inheemse krachten snel opgeleid konden worden tot machinist en stationschef. Dat was een zonnige zijde van de crisis. (Walburg Pers, f 39,50)
Heel lang zijn de Vorstenlanden (Midden-Java) gezien als streken waar decadente, tirannieke vorsten hun volk uitbuitten. Dat bij kolonialen zo populaire beeld had ook een andere kant: in de Vorstenlanden vond men de authentieke Javaanse cultuur nog in pure staat. In geen van beide beelden is plaats voor de vorstenhoven van Soerakarta (en Yogyakarta) als ‘hotbed’ van de revolutie. George D. Larson schreef in Prelude to Revolution, Palaces and Politics in Surakarta, 1912-1942 over met name Soerakarta als de plaats waar de Sarekat Islam politieke steun en inspiratie ontving. Ook de andere beweging die een basis legde voor de nationalistische revolutie, Boedi Oetomo, werd geleid vanuit de Vorstenlanden. In zijn historische analyse heeft Larson een aantal opzienbarende vondsten uit archieven gepubliceerd. Dat geschiedde in een vorm die polemisch en moeilijk toegankelijk is. Maar aan de geschiedschrijving van Indonesië en de revolutie is dit boek een Epoche-machende bijdrage (Foris Publications, f 30,-).
Er bestaat een groeiende belangstelling voor Nederlands laatste koloniale oorlog in Indië 1945-1950. Het Indië-nummer van de Mededelingen Sectie Militaire Geschiedenis Landmachtstaf, dat deze zomer verscheen, wordt wegens grote belangstelling binnenkort herdrukt. In dit tijdschriftnummer is het opmerkelijkste stuk van de hand van historica Petra Groen, die uitzocht of de Britten op Midden-Java in 1945-1946 verweten kan worden dat zij uit lamlendigheid dan wel pro-Soekarno-gezindheid de Nederlanders niet onmiddellijk uit de kampen bevrijdden, of tenminste adequaat beschermden. Sommige oud-Indischgasten menen dat, begrijpelijk gezien de velen die door jonge Indonesiërs werden vermoord. Maar de Britten, zo toont Petra Groen in een zeer gedetailleerde studie aan, zetten zich in ‘met moed en beleid’, wel waren ze sterk gehandicapt door factoren die buiten hun macht lagen. De verdeling van de invloedssferen in Azië na 1945 was niet in hun militaire voordeel. De intelligence over de nakende Indonesische revolutie was krakkemikkig. De Britten wilden niet bij het conflict tussen Nederland en de nationalisten betrokken worden. Desondanks moesten ze in 1945 bij de brandhaarden Semarang en Soerabaja optreden, en dat kostte grote offers. Groter dan men nog altijd denkt. In hetzelfde tijdschriftnummer schrijft Th. Stevens over de muiterij op Java in 1860, L. Voogt over het Korps Marechaussee in Atjeh (1890-1896) en G. Teitler over de manier waarop het Japanse leger van 1900-1941 door Nederland werd gezien. G.D. Homan schrijft over Amerikaanse militaire steun aan Nederland in Indië in 1945-1949 en H.L. Zwitzer over het Knil in Australië in 1942-1945. (Herdrukken van dit tijdschrift bestellen bij: CDP, Kapitein Grantstraat 1, 7821 AP Emmen, prijs: f 34,50.)
TESSEL POLLMANN