Felle aanvallen
Peter Gay is zich ervan bewust dat zijn benaderingswijze bij zijn vakgenoten weinig populair is. Onmiddellijk na het verschijnen van het eerste deel van The Bourgeois Experience heeft hij in 1985 een studie laten verschijnen, getiteld Freud for Historians, waarin hij de talloze oordelen en vooroordelen over het gebruik van de psychoanalyse in de geschiedschrijving de revue laat passeren. Van deze zeer leesbare studie is nu ook een Nederlandse vertaling verschenen, voorzien van een voorwoord van de hoogleraar Mitzman, die al jarenlang in Amsterdam college geeft over de psychoanalytische geschiedschrijving.
Gay heeft het niet gemakkelijk: de aanvallen van de historici op de psychoanalyse waren en zijn uiterst fel en ten dele ook te voorspellen. De psychoanalyse is geen wetenschap, zeggen de tegenstanders, is dogmatisch, leidt tot reductionisme, maakt zich schuldig aan warrig taalgebruik en verwrongen interpretaties, generaliseert te veel en doet daarmee te kort aan de nuances van de historische werkelijkheid. Hoe kan men het verleden, dat al zo ver achter ons ligt en niets kan terugzeggen, op de divan leggen als ware het een levende patiënt?
Het aardige van Gays boek vind ik dat hij als geen ander oog heeft voor de problemen van de psychoanalytische geschiedschrijving. Ook hij moet niets weten van die dolgedraaide psychohistorici met hun verwerpelijk jargon. Ook Freud spaart hij niet. Diens flater in zijn studie over Leonardo da Vinci om op een woord in Leonardo's notitieboeken, dat bij nader inzien verkeerd vertaald bleek te zijn, een verregaande interpretatie te bouwen, komt bij Gay aan bod. Zoals het een goed advocaat betaamt, gaat Gay ten dele mee met de tegenstanders van de psychoanalyse. Maar daar blijft het natuurlijk niet bij; systematisch gaat hij over tot de tegenaanval. Hij weerlegt eerst een aantal pertinente bezwaren en geeft aan waar de traditionele geschiedschrijving te kort schiet en met behulp van de psychoanalyse verrijkt zou kunnen worden. Met een paar voorbeelden toont hij aan dat historici zoals Lawrence Stone, de bekende schrijver van het Engelse familieleven, in hun aanvallen tegen de psychoanalyse slecht hierover geïnformeerd zijn.
Veel werk maakt Gay van de cruciale vraag in hoeverre de psychoanalyse wel wetenschappelijk is en natuurlijk komt Poppers bezwaar dat de psychoanalyse in strijd is met het fundamentele principe van de falsificatie ook aan de orde. En of dat niet genoeg is moet hij zich ook teweer stellen tegen de mening van sommigen dat Freuds leer tijdgebonden is, typisch het produkt van de Weense cultuur rond 1900. Gay verdedigt elegant zijn geloof in het universele karakter van de psychoanalyse, geldig voor de mensheid van alle tijden.
Terecht vraagt hij zich af wat de historici te bieden hebben als alternatief voor de psychoanalytische theorie van het driftleven. De meeste historici komen niet verder dan een hoogst eenvoudige opvatting over de menselijke natuur, waarin eigenbelang een dominerende rol speelt.
Peter Gay
Gay neemt in zijn betoog soms alle tijd om bepaalde psychoanalytische begrippen uitvoerig uit te leggen; hij gaat er blijkbaar van uit dat sommige historici van toeten noch blazen weten. Toch is hij zich heel goed bewust dat de psychoanalyticus en de historicus twee aparte gebieden vertegenwoordigen, die moeilijk bij elkaar zijn te brengen. De historicus werkt met harde feiten, terwijl de psychoanalyticus vooral met dromen en waanvoorstellingen werkt. Maar die dromen en waanvoorstellingen zijn voor hen die ze ondergaan realiteiten en in dat opzicht kunnen de disciplines samenwerken. De historicus kan veel nut hebben van de psychoanalyticus wanneer deze wat zich als rationeel gedrag voordoet in het verleden als irrationeel ontmaskert.