Hoe een denker zich ontdoet van zijn huid
Lou Salomé over Friedrich Nietzsche
Friedrich Nietzsche door Lou Andreas-Salomé Vertaling Léon Hanssen Uitgever: De Arbeiderspers, Open Domein, 258 p., f 47,50
Willem Otterspeer
Wie met tegenzin aan een boek begint, hoeft niet veel moeite te doen om zijn vooroordelen bevestigd te vinden. Van Lou Salomé had ik wat verhalen gelezen, gesteld in een zwaar religieus proza en een nogal meisjesachtige Lebensrückblick. Met name over Nietzsche had ze daarin ferm gejokt. Verder kan ik voor dat gefladder van het ene genie naar het andere - Nietzsche, Rilke en Freud zijn wel de zeldzaamste bloemen uit haar natuurpark - weinig waardering opbrengen. Bovendien houd ik de gang van Nietzsche naar Freud voor de verkeerde volgorde. Met forse tegenzin begon ik aan haar Friedrich Nietzsche. Toen Nietzsche Lou ontmoette, in Rome, 1882, waren zijn eerste woorden: ‘Van welke sterren zijn wij elkaar toegevallen?’ Ik ken slechtere openingen. Het eerste dat Freud Lou toevoegde was een spottend lachje omdat ze niet alleen bij hem maar ook bij Adler college wilde lopen. Het is een kenmerkend verschil: de royale tovenaar tegenover de enghartige schoolman.
Vreemd genoeg was de waardering van Lou precies omgekeerd. Van Nietzsche zou ze in haar Lebensrückblick (1931) een ietwat zielige man maken die tevergeefs naar haar hand gedongen had. Haar biograaf, Rudolph Binion, weet overtuigend aan te tonen dat Nietzsche niet die hand en wat daaraan vastzat zocht; hij wilde van Lou juist zijn Meisterschüler maken. Freud daarentegen is de grote vorser, de man van de onaangename, maar zekere waarheden en ze gedraagt zich als een groupie: met trillende lippen bekent ze hem ‘Das, was ich einstmals nur begeistert vor mich hin geschwafelt,... Sie haben es getan!’ Hierop breekt ze in snikken uit. Freud antwoordde niet. Ze voelde slechts zijn arm om haar heen. Maar goed, Lou schreef die herinneringen dan ook terwijl ze volledig in de ban van Freud verkeerde.
Nietzsche had overigens zijn investering al teruggekregen. Want over Freud heeft Lou weinig anders dan het zonet geciteerde bewonderende gesnotter geschreven, terwijl haar boek over Nietzsche - het zij voorshands gezegd - een prachtig boekje is.
Het verschil tussen Nietzsche en Freud is in Nederland het best onder woorden gebracht door Menno ter Braak. In zijn Politicus zonder partij stelt hij ze tegenover elkaar als de dilettant tegenover de medicijnman, de vriend tegenover de zaligmaker, de stilist tegenover de scholast, de eenzame tegenover de kuddeleider, de pamflettist tegenover de mythomaan. Ter Braak heeft zeker oog voor Freuds genie, maar Freud blijft voor hem de ‘resultaatdenker’, de systematicus, de aanbidder van de waarheid waar Nietzsche alleen interpretaties kende, al hing hij die met groter persoonlijke eerlijkheid aan dan de wetenschappelijke minzaamheid toestond. Ter Braak laat de ziekelijke Nietzsche de altijd maar gezonde Freud met de volgende woorden ontmaskeren: ‘De grootste ziekte van de mensen is uit de bestrijding van hun ziekten ontstaan en de zogenaamde geneesmiddelen zijn op den duur kwalijker gebleken dan dat wat ze uit de wereld moesten helpen.’ Als daarmee de psychoanalyse bedoeld wordt, moet ik ermee instemmen. (Onlangs liet een Leids studium generale een keur aan Freudianen aan het woord, Van Dantzig, Mitzman, wie niet al. Een onbedorven meisje naast me, met van die leuke veelkleurige kleertjes aan, zat devoot haar schriftje vol te schrijven met poep en pies en hoe het verschil tussen de cultuurgeschiedenis van Frankrijk en die van Duitsland zich laat verklaren uit een verschil in moederbinding.)
Lou Salomé
david levine
Friedrich Nietzsche
Ook bij Lou kan men de heilloze invloed van Freud zien. De leugentjes over Nietzsche noemde ik al. Verder staat haar autobiografie vol met opmerkingen over de ‘praktische Heilmethodik’ van de psychoanalyse, over ‘Unwiderleglichkeit ihrer Funde’. Dat zijn ze inderdaad, maar dat is nu net het probleem. Ook is Lou ervan overtuigd dat hoe dieper men graaft, hoe meer men ervan overtuigd raakt dat alle mensen hebzuchtig en platvloers zijn. Dat Nietzsche zulke opmerkingen tot zelfkennis van de producent ervan had verklaard is ze vergeten. Ze zingt de lof van de infantile Vorstufen en van de rest van de Freudiaanse dictionnaire, ook al had ze bij Nietzsche gelezen dat het terugvoeren van iets onbekends op iets bekends hooguit het bevredigende gevoel van macht geeft, meer niet.
Ja, hoe vreselijk goed Lou erin geslaagd is Nietzsche te vergeten bij het opschrijven van haar Freudiaanse platitudes in de jaren dertig (toen ze zeventig was), blijkt uit haar boek over Nietzsche, dat in 1894 verscheen, toen ze drieendertig jaar oud was. Het boek is Nietzsche waardig. Het is een mooie, eigenzinnige analyse met een fijn gevoel voor het juiste citaat.