Humeuren & temperamenten
Aanstellerij
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Wie geen aandacht krijgt - of naar zijn mening niet genoeg - gaat zich aanstellen. Hij doet gek om in vredesnaam maar in het middelpunt van de belangstelling te staan. Zich aanstellen is veinzen uit ijdelheid.
Of uit eenzaamheid. Of uit verwarring.
In de jaren dat iemand op zoek is naar liefde en vriendschap, naar richtlijnen en wegen, niet alleen om zijn zinnen te bevredigen of interessant lijkende meningen te kunnen verkondigen, maar ook om op één en hetzelfde moment de passieloosheid uit te hangen en zich waanwijs boven andermans standpunten verheven te achten, in die jaren van een kleinheid die grootheid wil zijn en van een imposante eigendunk die als een veer omver te blazen valt - in de jaren van de opgroeiende jeugd dus, waarin elk bouwwerk zijn basis mist en elke basis haar bouwwerk, is de aanstellerij een tweede natuur. Door haar schoorvoetende onvolkomendheid heeft, in het oog van de beschouwer, ook de aanstellerij van die jaren iets moois. Ze is een uiting van durf en wanhoop tegelijk, en werkt daardoor alleen maar vertederend. De aanstellerij is voor de puber het enige cement tussen het besef nog niets te betekenen en zijn té luide schreeuw naar alles.
Nu ik een beschouwer van mijn eigen jeugd ben geworden en ze als die van een ander, van een vreemde, aan mijn voeten ligt, is er in mijn schaamte over mijn aanstellerijen van toen ook veel van die vertedering binnengeslopen. De schaamte is aan rafels en flarden gerukt en er zal eenmaal geen spoor meer van resteren. Dan zal ik naar mijn oude aanstellerijen kijken zoals een vlindervanger naar de ijdele kleuren van zijn buit. Ik zal ze dissecteren, opprikken en becommentariëren, met een verliefd gezicht en koude handen.
Wat herinner ik me een grote hoeveelheid aanstellerijen! De hunkering van die tengere achterblijver uit de provincie, met zijn dromen over grote vriendschappen en netelige avonturen waarin hij, als fiere hoofdman, de rol van redder speelde moet wel erg groot zijn geweest. Ach, om hem heen had hij alleen maar de slepende voetstap, de lege trottoirs, de troosteloze weilanden, de muggen in de zomer en af en toe het geronk van een vliegtuig in de verte. Alles stond zo stil en was zo zonder hoop - hij kon er alleen maar door een bruuske beweging, een desperate daad leven in brengen. Hij zou wel willen dat iedereen op een en hetzelfde moment aan het rennen, schreeuwen en huilen sloeg. Dan viel hij midden op straat, of in een vreemd huis, flauw. Dan kerfde hij met een zakmes een diepe snee in zijn armen zodat het bloed gutsend naar beneden liep. Dan draaide hij zijn ogen wit weg en speelde voor epilepticus. En intussen was daar die nog ondermaatse en eigenlijk al met een kleinigheid tevreden vlerk in hem die, tussen zijn oogwimpers door of vanuit zijn weggedraaide pupil, observeerde of de ontsteltenis om hem heen wel groot genoeg was.
Het was een volmaakte manier om aan de terreur van de kleinigheden te ontsnappen. Hij raakte er aan verslaafd de mensen erin te laten lopen, want ze begonnen inderdaad druk te gebaren en zich om hem te bekommeren. Er was een bom in het dode water gegooid en het water stoof op en spoot. Wat kon het hem schelen of die bom een leugen was, als het water er door ging leven? Wat ging het dat levende water aan dat het zijn bezieling te danken had aan aanstellerij? Er bleek niets creatievers te zijn dan de leugen, en het veinzen zou hem voorgoed bijblijven als iets vitaals. De waarheid was er alleen om te ontsnappen - aan de opwinding.