J.B. Charles
Vervolg van pagina 5
beantwoord met een aardig, maar simpel vers onder de titel ‘De boom’.
In ‘Dichten’ beschrijft hij de dichter in zichzelf als ‘een ander / in mij en die schrijft mijn gedichten. / Het enige dat ik er zelf aan doe / is ze te leren ja ze te verplichten / als water makkelijk te verspringen.’ Het gevolg van deze opvatting is een poëzie die niet beklijft, net als water. Zij is nooit indrukwekkend, maar ook nooit irritant; zelden vervelend, maar ook zelden pregnant. Het gevaar is dat alleen zijn absurde regels blijven voortleven, zoals deze inzet (van een overigens volstrekt serieus gedicht) die sinds ik hem las maar niet uit mijn hoofd wil:
Vloekwater staat te vliezen
maar het onderleven klukt
Toch heeft J.B. Charles in het efemere genre van het epigram enkele mooie gedichten nagelaten. In ‘Terracotta’ bedicht hij het droevige lot van de heilige Laurentius die weigerde de kerkbezittingen aan de Romeinse keizer uit te leveren. In plaats daarvan verkocht hij ze om de opbrengst onder de armen te verdelen. Hij werd voor straf geroosterd, in 258 n. Chr. Twaalf eeuwen later trof hem hetzelfde lot, toen Donatello de heilige in terracotta vereeuwigde. Op dit soort (uiterlijke) overeenkomsten tussen wreedheid en devotie is Charles gespitst. In zijn beste verzen is hij een sympathieke satiricus, droog-komisch en lichtbedroefd tegelijk:
Zie nu de Heilige Lorenzo.
Hij draagt in de gebakken aarde
waarin de goede Donatello
besloot hem voor mij uit te beelden
- en zo beeldschoon ook, zo onschuldig
nu het noeste vuur de wangen
van de diakonale kasbewaarder
de kleur gaf van een indiaan -,
ik zeg, hij draagt zo arrogant
de welgemoedheid van een zwakte
vanuit de terracotta van zijn wangen,
dat angst mij knelt om 't hart en
een traan moet ik verbieden uit te breken.
Laurentius, o! als uw leven
niet eenmaal op het rooster
■