Verende kolom lucht
Bepaalde heldensagen uit de cultuurgeschiedenis kan men niet vaak genoeg horen: het verhaal is bekend, maar elk volgend relaas onthult weer onbekende details. Eén zo'n sage is die van het gebogen houten meubel en het buismeubel en hun beider overwinning op de duistere krachten van het historicisme. De nieuwste navertelling is te vinden in het boek Bent Wood and Metal Furniture: 1850-1946, bezorgd door Derek E. Ostergard (University of Washington Press; 366 p., f 113, -) Het is de catalogus bij een gelijknamige tentoonstelling die tot oktober volgend jaar door de Verenigde Staten reist.
Het boek valt uiteen in twee delen: een zestal essays van verschillende specialisten en een catalogus in engere zin, die als gids bij de expositie kan dienen. Het aardige van Bent Wood and Metal Furniture ligt in de titel besloten: het gebogen houten meubel en het dito metalen meubel worden gelijkwaardig behandeld. In de meeste publikaties richt men zich op een van beide en doet het ander af als respectievelijk verre nazaat en vage voorloper.
De stoel van gebogen hout is een vinding van Michael Thonet, een naar Wenen geëmigreerde Duitser. Voor hem bestonden er ook wel meubelen met gebogen vormen, maar deze moesten worden uitgezaagd of, incidenteel, vervaardigd van dunne, op elkaar gelijmde laagjes fineer. Thonet slaagde er rond 1855 in stukken beukehout met behulp van stoom en ijzeren mallen in vrijwel elke gewenste vorm te buigen. In die tijd al ontstond zijn beroemdste ontwerp: de ‘nummer 14’, de stoel die men nu met het woord ‘Thonet-stoel’ associeert. Revolutionair was niet alleen de vorm - een ornamentloze stoel waarvan elk constructief element zichtbaar bleef in een tijd van neorenaissance, neorococo en neo-empire - maar ook de produktiewijze: Thonet bracht zijn meubelen terug tot vijf of zes onderdelen die hij in serie liet vervaardigen door gespecialiseerde arbeiders.
Hoewel ze goedkoop waren, werden Thonet-meubelen aanvankelijk alleen betrokken door modern gezinde goedgesitueerden en door cafés, kantoren en sanatoria; een gang van zaken die zich zou herhalen met het metalen buismeubel. De afgebeelde ontwerpen van Thonet en diens zonen, meest stoelen, zijn van een nimmer geëvenaarde zuiverheid: elegant, licht, plastisch en met een minimum aan middelen een optimaal effect bereikend. Het mooist zijn de in kleinere oplagen gemaakte exemplaren, stoelen die men zelden in het wild zal aantreffen, zoals de driebenige Thonet nr. 81, die met zijn vleugelachtige verstevigingen nog het meest wegheeft van een glanzend houten libel.
Soortgelijke absolute kwaliteiten bezit de buisstoel van Mies van der Rohe uit 1927, die een vloeiende, doorlopende lijn paart aan verende eigenschappen. Met stoelen van gietijzer had men al eerder geëxperimenteerd, maar de eerste uit één buis getrokken stoelen dateren van halverwege de jaren twintig. Het was Mies die de beslissende stap zette in die richting van het door Breuer geformuleerde ideaal: ‘zitten op een verende kolom lucht’. Het is merkwaardig dat zowel bij de gebogen houten als bij de gebogen metalen stoel in zo'n vroeg stadium al het optimum bereikt werd.
In de jaren dertig probeerde Aalto nog iets als een synthese te vinden door berkehout en platen triplex te plooien in organische vormen, die voordien alleen bij metaal mogelijk waren. Een stoel is echter geen orgaan, en ook zitten doet men niet met een orgaan. Aalto's meubels zijn mooi, maar ze missen op een enkele uitzonderingen na het opwindende en dwingende van de ontwerpen van Thonet en Mies die in hun vanzelfsprekendheid rechtstreeks ingegeven lijken door Morgensterns onkreukbare ‘Sitzgeist’.
HWB