Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
In the pink On Hunting door Caroline Blackwood Uitgever: Bloomsbury, 164 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f49, -Lodewijk BruntVorig jaar werden twee leden van het Vergeldingscommando tegen de Jacht aangehouden op de particuliere begraafplaats van de familie Beaufort, in de buurt van het Engelse Badmington. Ze waren gewapend met een schop en ze bekenden dat het hun opzet was geweest het graf van de laatste hertog van Beaufort te openen. Het is dat hun schop in tweeën brak, anders hadden ze het hoofd van de overledene van zijn romp gescheiden. Dit hoofd hadden ze willen inpakken om het toe te sturen aan prinses Anne. Daarmee hadden ze kracht willen bijzetten aan hun felle haat tegen wijlen de hertog, wiens leven totaal in het teken had gestaan van de vossejacht en door wiens toedoen ook prins Charles en prinses Anne fanatieke vossejagers geworden waren. Toen onlangs de Engelse koningin Badmington bezocht om daar de paardenrennen bij te wonen, stuitte ze op een groepje demonstranten. ‘Graaf dieper naar de hertog’, stond er te lezen op de spandoeken die ze meedroegen. De vossejacht in Engeland is nooit eerder zo populair geweest als in het tijdperk-Thatcher, tegelijkertijd heeft het protest tegen dit gevaarlijke en bloederige tijdverdrijf nooit eerder zo hard geklonken. De Britse schrijfster Caroline Blackwood, die zich in haar zojuist verschenen In the Pink met deze sport bezighoudt, meent dat de gepassioneerde strijd tussen de vóór- en tegenstanders nog het meeste lijkt op een godsdienstoorlog. In haar boek doet ze verslag van deze oorlog en laat ze zien welke partijen hierbij betrokken zijn. De hertog van Beaufort, nauw geparenteerd aan het Engelse koninklijke huis, was de ongekroonde koning van de vossejacht. Zijn hele leven was gewijd aan het doden van vossen. Op zijn negende jaar kreeg hij zijn eerste troep jachthonden en sinds die tijd heeft iedereen hem Master genoemd, ook zijn latere echtgenote. Iedere auto die hij in zijn leven kocht kreeg altijd hetzelfde nummerbord: MFH1. De afkorting van Master of Fox Hounds plus het nummer één, om zijn rangorde in de jacht aan te geven. Hij ging zes dagen per week op jacht en jaagde soms twee keer op een dag. Ook op de dag dat zijn eerste zoon werd geboren. Op het moment dat de honden het spoor bijster waren, liet hij zich dat heuglijke nieuws terloops ontvallen. Toen iemand voorstelde om drie hoeraatjes uit te brengen, zei de Master bits: ‘Zijn jullie gek, de honden zouden weleens kunnen schrikken!’ Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij gedwongen, door personeelsgebrek, zijn jachtpartijen te beperken tot vier per week. Uit angst dat de Duitsers zijn landgoederen in Badmington zouden bombarderen liet hij vijftig van zijn beste jachthonden naar Canada verschepen, zodat de vossejacht eventueel aan de andere zijde van de Atlantische Oceaan kon worden voortgezet. Toen de oorlog voorbij was, liet de Master er geen misverstand over bestaan wat dit voor hem betekende. ‘We hebben twee wereldoorlogen gevoerd - en gewonnen - om vrij te zijn. Wat we nu willen is ons in alle rust wijden aan onze veldsporten zonder daarbij te worden lastiggevallen door mensen die in de verste verte niet begrijpen waar het om gaat.’ De laatste jaren van zijn leven was de Master niet meer in staat om paard te rijden. Hij jaagde toen vanuit een Landrover. Op drieeëntachtigjarige leeftijd overleed hij aan een hartaanval, die hem overviel toen hij zijn honden opjutte door het open raam van zijn jeep. In woord en geschrift heeft hij zich altijd met grote felheid afgezet tegen groeperingen en organisaties die protesteerden tegen de vossejacht. Hij zag zijn ‘veldsporten’ als een dierbaar Brits cultuurgoed, waar je net zo zuinig op moest zijn als op waardevolle gebouwen en monumenten. Mensen die daar anders over dachten werden door hem beschouwd als ‘barbaren’ die niets van de Engelse beschaving begrepen. In kringen van de Vereniging tegen Wrede Sporten of het Vergeldingscommando tegen de Jacht werd de hertog van Beaufort dan ook gezien als een sadistische misdadiger. | |
JachtsaboteursDe lichte verbijstering waarmee Caroline Blackwood het levensverhaal van de Master optekent, wordt slechts overtroffen door de gevoelens die haar overvallen als ze een bezoek brengt aan het hoofdkwartier van de Vereniging tegen Wrede Sporten in Londen. Daar worden de memoires van de hertog van Beaufort bewaard in een speciale glazen vitrine. Bezoekers kunnen deze memoires alleen maar onder toezicht inzien. ‘Het boek wordt er behandeld als een schat,’ zegt Blackwood. ‘Als een joodse organisatie een exemplaar van Mein Kampf op haar hoofdkantoor zou bewaren, werd er misschien wel net zo moeilijk gereageerd op een verzoek dit te mogen inzien. Het is slim om de bijbel van de vijand op deze manier te koesteren. Je kunt er altijd naar verwijzen en het is nuttig voor de strijders, want zo'n boek herinnert ze eraan waar ze precies voor vechten.’ De Vereniging is een centrum van ‘jachtsaboteurs’: mensen die vaak met risico voor lijf en leden een vossejacht in de war sturen. Bijvoorbeeld door voor de honden uit te lopen om zó het reukspoor te verstoren. Sommige saboteurs hebben na maanden moeizaam oefenen de jachthoorn leren bespelen en proberen op die manier de honden te misleiden door het geven van verkeerde signalen. Maar niet alle saboteurs stellen zich zo ludiek op. Blackwood sprak met de bewaarder van een opvangtehuis voor dieren, die het beleid van de Vereniging veel te ‘soft’ vond. ‘Als een verdomde jager een vos doodmaakt, waarom zou ik die klootzak dan niet kunnen doodmaken?’ legde hij de schrijfster voor. Zulke extremistische ‘dierenbevrijders’, zegt Blackwood, worden niet zozeer gedreven door een sterke liefde voor dieren maar eerder door een geweldige haat tegen mensen. Ondanks de uitspraken van de voorstanders van de vossejacht, dat het hier om een oude en eerbiedwaardige traditie zou gaan, is de vos als prooi pas betrekkelijk recent ontdekt door de aristocratie. Tot diep in de zeventiende eeuw was de jacht op herten alom erkend als de ‘edelste sport’ in Engeland. De herten werden in een omheind stuk grond gedreven om het de jagers gemakkelijk te maken. Vooral de gemaskerde jacht stond in hoog aanzien, waarbij niet alleen de jagers in de meest uitzinnige kleding waren uitgedost maar ook de herten werden versierd met kleurige linten en wimpels. Koningin Elizabeth I hield ervan om in het bos een orkest te laten spelen terwijl ze met haar handboog het ene hert na het andere neermaaide. De jacht op vossen kwam pas op in de negentiende eeuw, nadat het hert vrijwel uitgestorven was in Groot-Brittannië en één van de voorvaderen van de hertog van Beaufort min of meer bij toeval uitvond hoe opwindend het was om urenlang achter deze snelle dieren aan te jagen. Het had meer het karakter van een ‘sport’, want de vossejacht is óók voor de jagers een uitermate riskante activiteit. Volgens Blackwood lopen hierbij meer mensen hersenbeschadigingen, verlammingen, gebroken ledematen en andere handicaps op dan bij welke andere sport dan ook. ‘Het onvoorspelbare gedrag van andere paarden en ruiters, het konijnehol, de verborgen boomstronken, het prikkeldraad en de verraderlijke stukken moeras kunnen allemaal fataal zijn,’ zegt ze. Ook de etiquette van de vossejacht draagt aan het risico bij. Om de jacht ongehinderd voortgang te verlenen dienen ruiters die gevallen zijn eventuele verwondingen en kwetsuren voor zich te houden. Bovendien mogen gevallen ruiters nooit de teugels loslaten omdat loslopende paarden de jacht kunnen verstoren. Blackwood sprak met een meisje dat bijna alle botten in haar lichaam gebroken had omdat ze na haar val de teugels had vastgehouden. ‘Als ik losgelaten had was er niets aan de hand geweest,’ vertelde ze, ‘maar ik was nog liever gestorven dan dat te doen. De regels van de jacht zijn veel meer dan regels. Het is een moraal.’ De vossejacht vertegenwoordigt een aanzienlijk economisch belang in het hedendaagse Engeland. Als de jacht niet meer plaats zou vinden werden er naar schatting vele duizenden mensen werkloos. Niet alleen de leveranciers van haver en stro, maar ook de makers van zadels en ander paardetuig, veeartsen, hoefsmeden, uitgevers van jachtkalenders en jachtagenda's, taxidermisten, makers van paardedekens en van aanhangwagens voor paardenvervoer. Om nog maar te zwijgen van de kleermakers, laarzenmakers en hoedenmakers. Een paar rijlaarzen kost al gauw zo'n vierhonderd pond en een verwoed jager verslijt er heel wat! | |
Plat volksvermaakDe vossejacht wordt allang niet meer alléén door aristocratische ruiters beoefend. Iedere jachtpartij wordt tegenwoordig gevolgd door een onafzienbare stoet automobilisten die, gewapend met verrekijkers, over de kleine landweggetjes scheuren om als eerste de voortvluchtige vos te ontdekken. Op een van haar bezoeken aan een vossejacht ontdekte Blackwood zelfs iemand die de jacht volgde in een enorme vrachtauto met een draaiende betonmolen achterop! Of deze transformatie, van ‘edele veldsport’ tot plat volksvermaak, consequenties heeft voor het karakter van de vossejacht wordt uit In the Pink niet duidelijk. Blackwood laat in haar boek doorschemeren dat de jacht op levende vossen wellicht vervangen zou kunnen worden door drijfjachten met namaakvossen, maar dat zou het plezier voor de talloze ‘car-hunters’ volkomen vergallen. Het lijkt erop dat de discussie tussen de vóór- en tegenstanders van de jacht over de hoofden van deze nieuwe categorie ‘jagers’ heen wordt gevoerd. Dat kan ook aan Blackwood liggen; haar boek begint sterk, maar wordt, naarmate het vordert, steeds fragmentarischer. Haar belofte om inzicht te bieden in de ‘godsdienstoorlog’ lost ze niet in. Het onderwerp is haar een beetje te machtig geweest. Ze heeft de vossejacht benaderd alsof het een archaïsche, ‘achterhaalde’ activiteit zou zijn, waarbij slechts excentrieke fanatici betrokken raken. Maar als er tussen de regels van haar verhaal iets duidelijk wordt is het wel dat díe vossejacht al geruime tijd tot het verleden behoort. ■ |
|