Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Abel Sanchez door Miguel de Unamuno Vertaling: Maria van der Velde Nawoord van Chris van der Heijden Uitgever: Kwadraat, 148 p., f 25,-Maarten SteenmeijerZijn romans zijn slecht geconstrueerd. De plots zijn bovendien onwaarschijnlijk, de personages ongeloofwaardig, want meer idee dan romanfiguur. De dialogen die hij schrijft zijn hysterisch van toon, de ontknopingen van zijn geschiedenissen onbevredigend. Ziehier in een notedop de kritiek op de romans van Miguel de Unamuno (1864-1936), die desalniettemin als een van de belangrijkste Spaanse auteurs van deze eeuw wordt beschouwd. Of men het nu eens is met de hierboven genoemde uitspraken of niet, niemand twijfelt eraan dat Unamuno de auteur is die, enkele jaren voor Pirandello dat zou doen, de hiërarchische verhouding tussen auteur en personage op losse schroeven zette. En ook: de man die de Spaanse ziel meedogenloos als weinig anderen onder het mes nam; de auteur die het proza ontdeed van de weelderige versieringen waarmee de negentiende eeuw het getooid had; de voorloper van het existentialisme van Heidegger en Sartre. Het is niet moeilijk voorstelbaar dat de meningen over Unamuno's romans zo verdeeld zijn, zoals het zich eveneens makkelijk laat denken dat zijn grillige persoonlijkheid en zijn wilde filosofische ideeën altijd controversieel zijn geweest: Unamuno is een vat vol tegenstrijdigheden. Dat wilde hij ook zijn, omdat volgens hem het menselijk bestaan een en al onverzoenbare contradicties is. De meest dramatische tegenstelling is wat hij het tragische levensgevoel heeft genoemd, het onverdraaglijke heen en weer zwalken tussen ratio (verstand) en gevoel (geloof) waartoe de mens is veroordeeld: ons gevoel wil dat ons leven niet eindigt met de dood, het wil dat we eeuwig zijn, onbegrensd; ons verstand zegt ons daarentegen dat er geen leven na de dood is, dat we eindig zijn, begrensd. De schrale troost die Unamuno tegenover dit martelende gevoel stelde was: leven, en wel zo energiek mogelijk. Het enige wat de mens kan doen is op het scherp van de snede zijn eigen bestaan scheppen. Doe hij dit niet, dan is de dood hem al voor voordat de eigenlijke dood intreedt. Voor Unamuno betekende scheppen schrijven: personages tot leven brengen, niet alleen om via hen voort te leven, maar ook als een soort offer. Want, zo luidt zijn redenatie, zolang de schrijver zijn personages droomt, zolang droomt God de mens en blijft deze in leven. Scheppen is dus - letterlijk - een zaak van levensbelang. Het zal duidelijk zijn dat Unamuno's existentialisme met zijn diep-religieuze beleving hemelsbreed verschilt van dat van Heidegger en Sartre. De roman was voor Unamuno synoniem met leven. Maar realistisch is zijn werk allerminst: de roman moest geen schildering van het leven zijn, zoals in de negentiende eeuw het geval was, maar het leven zelf, en wel in zijn kaalste vorm: het zieleleven. In zijn werk blijven beschrijvingen (van tijd, plaats, uiterlijk, karakter) dan ook tot het absolute minimum beperkt. Zijn romans zijn bijna toneelstukken: ze bestaan grotendeels uit dialogen en monologen, waarin de verschillende stemmen van Unamuno's ziel proberen enig vat op het bestaan te krijgen. Vandaar het verwijt dat hij geen romans heeft geschreven, maar verklede filosofische traktaten die in het gunstigste geval ideeënromans kunnen worden genoemd. Unamuno is volgens sommigen - en daar behoor ik zeker niet toe - dan ook belangrijker als filosoof dan als romanschrijver. (Unamuno's kale romans zijn overigens ook om het volgende een bijzondere leeservaring: ondanks het ontbreken van beschrijvingen vormt de lezer zich een heel duidelijk beeld van het uiterlijk van de personages.) | |
OperatiemesDan maar geen romans (novelas), zo reageerde Unamuno in Niebla (Nevel; 1914) op deze kritiek, en hij riep vervolgens een nieuw genre in het leven, waarin hij vrij spel had: de nivola (een samenvoeging van niebla en novela; niebla is een van de belangrijkste metaforen in Unamuno's werk; het staat onder andere voor de onkenbaarheid van het leven). In een later aan Niebla toegevoegd voorwoord noemt Unamuno zijn volgende nivola, Abel Sánchez (1917), ‘het pijnlijkste experiment dat ik heb ondernomen; ik heb mijn operatiemes diep in de afgrijselijkste tumor van het Spaanse ras gestoken.’ Die tumor is het canaísmo, de alles overheersende afgunst, zoals bekend geen typisch Spaanse karaktertrek, maar volgens Unamuno bij geen ander volk zo heftig als bij de Spanjaarden. Levenslang slachtoffer van het canaísmo is Joaquín Monegro, de hoofdpersoon van Abel Sánchez. Vanaf de wieg is hij bevriend met Abel Sánchez. Tot zijn ongeluk, want Abel is het kruis dat hij zijn hele leven moet dragen. Abel is namelijk een zondagskind: zonder er moeite voor te hoeven doen is hij geliefd bij vrienden en vrouwen, en even probleemloos maakt hij carrière als schilder. Joaquín daarentegen spant zich tot het uiterste in zonder ook maar een kruimel van Abels succes te proeven: de vriendjes op school vinden Abel veel aardiger, Abel trouwt met de vrouw die Joaquín begeerde, Abel wordt een gevierde persoonlijkheid, Abel krijgt het eerst een kind. Het gemak waarmee Abel door het leven rolt, kwelt Joaquín tot in het diepst van zijn ziel. Zijn haat wordt een obsessie, die zijn leven vergalt. Zelfs een engelachtige echtgenote, een even lieve dochter, een toegewijde schoonzoon die hem bewondert (de zoon van Abel, die meer van Joaquín dan van zijn eigen vader houdt) en het aanzien dat hij als arts geniet, zijn niet in staat hem gelukkig te maken. Dat komt omdat het vergif hem in het bloed zit: zijn haat is onvervreemdbaar van hem. Joaquín (Spanje?) is ongeneeslijk ziek. Hij heeft alleen maar oog voor de dingen die zijn haat bevestigen, voor genegenheid en liefde sluit hij zich af. Dus is het koren op zijn molen als zijn kleinkind meer voor grootvader Abel voelt dan voor grootvader Joaquín: wederom wordt bevestigd hoe onrechtvaardig het bestaan voor hem is. Joaquíns lijden is zijn leven, hij heeft Abel nodig: zijn vriend is een uitlaatklep voor zijn onverdraaglijke zelfhaat, de eigenlijke kwaal waaraan hij lijdt. Je zou Joaquín een pathologische masochist kunnen noemen. Voortdurend zoekt hij bevestiging voor zijn zelfhaat. Het tragische is dat hij geen enkel plezier put uit zijn ondeugd. Voortdurend wordt hij geplaagd door schuldgevoelens en neemt hij zich - tevergeefs - voor zijn leven te beteren. Deze onverenigbare contradicties maken hem tot een typisch Unamuno-personage. In zijn nawoord merkt Chris van der Heijden, voortbordurend op René Girards De romantische leugen en de romaneske waarheid, terecht op dat Abel Sánchez een opmerkelijk slot heeft: er is, in tegenstelling tot alle door Girard onderzochte werken (van Don Quijote tot A la recherche du temps perdu), geen sprake van inkeer. Zelfs op zijn sterfbed volhardt Joaquín nog in zijn haat. Dit lijkt Abel Sánchez tot een hartgrondig pessimistisch boek te maken, maar dat is maar in beperkte mate het geval. Het is zonder meer afschuwelijk - en voor Joaquín zelfs onverdraaglijk - te beseffen hoe onrechtvaardig en redeloos geluk en ongeluk zijn verdeeld in de wereld. Voor Joaquín is dit een van de dingen die God tot een ondoorgrondelijk wezen maken. Van het begin af aan. Want waarom accepteerde hij Abels offer wel en dat van Kaïn niet? Op deze vraag is nooit een antwoord gegeven. Maar aan de andere kant getuigt de door het boek gesuggereerde mogelijkheid dat met Joaquín het canaísmo sterft (de volgende twee generaties lijken hiervan gevrijwaard te zijn) van enig optimisme. | |
EerlijkheidHoe triest en wreed (niet alleen voor hemzelf maar ook voor zijn omgeving) het ook mag zijn dat Joaquín geen catharsis beleeft op zijn sterfbed, zijn compromisloze eerlijkheid ten aanzien van zichzelf maakt hem tot een held. Zijn hartverscheurende strijd - voortdurend poogt hij zichzelf te genezen van zijn pathologische haat voor Abel - voert hij zonder zichzelf te ontzien. Het operatiemes van Unamuno verliest niets van zijn scherpte wanneer Joaquín het hanteert in zijn Biecht, die een belangrijk deel van de roman vormt. Hij is ondanks al zijn haatgevoelens een innemend, groots mens. Dat komt niet alleen door zijn eerlijkheid maar ook omdat hij niet, zoals Abel en zijn echtgenote, aan de oppervlakte leeft. Abel is alleen maar uiterlijkheden, over zijn zieleleven - zo hij dat al heeft - laat hij niets los. Symbolisch voor zijn vlakheid is zijn achternaam, Sánchez (zoiets als Jansen in Nederland), symptomatisch voor zijn levenswijze is zijn schilderkunst, die alleen maar de buitenkant van het afgebeelde laat zien. Zoals in alle romans van Unamuno zijn de overgangen in Abel Sánchez soms abrupt en is de toon hier en daar inderdaad op het hysterische af, al zou ik liever van geëxalteerd willen spreken. Te weinig reden om niet geïmponeerd te raken door dit ‘Verhaal van hartstocht’, zoals de ondertitel van Abel Sánchez luidt (in de Nederlandse vertaling is de ondertitel vreemd genoeg weggelaten). Er stroomt een koortsachtige passie door deze roman die tamelijk zeldzaam is. Die passie wordt nooit pathetisch, wat te danken is aan het onopgesmukte proza, dat zelfs enkele ronduit sentimentele passages in toom houdt: Unamuno schrijft korte, krachtige zinnen. Zijn sobere, glasheldere taal vertoont zeventig jaar later nog steeds geen enkel roestplekje. Dat strookt met Unamuno's ambitie om met de retorische traditie van de Spaanse literatuur te breken. ‘Van onze geheimste en afzichtelijkste kwalen maken wij toneel,’ schrijft Joaquín ergens in zijn Biecht. Unamuno heeft dat in zijn koortsachtige romans op volstrekt eigenzinnige wijze gedaan. Ik hoop daarom dat het niet bij Abel Sánchez zal blijven, maar dat ook bijvoorbeeld Niebla en San Manuel Bueno, mártir weer vertaald zullen worden. ■ |
|