Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Elk langstaartig schaap zijn eigen wagentje
| |
Eigenzinnige keuzeGerard Koolschijn, de vertaler van Herodotus, en namens deze de auteur van het boek Zeer korte verhalen, is heel ver gegaan in zijn claim - te lezen in zijn uiterst beknopte ‘Nawoord van de vertaler’ - dat Herodotus in de allereerste plaats beschouwd dient te worden als een meester van het korte verhaal. Hij heeft een behoorlijk eigenzinnige keuze gemaakt uit wat hij als Herodotus' mooiste proza beschouwt; hij heeft de gekozen teksten tot ‘zeer korte verhalen’ bestempeld, ze van titels voorzien, en dit alles - zo'n vijftien à twintig procent van de totale tekst - vervolgens voor zichzelf willen laten spreken: als literatuur namelijk, zonder de lezer te willen hinderen met commentaar, noten, inleidingen, toelichtingen, landkaarten, registers of andere vormen van bemiddeling. Ik kan helaas niet goed beoordelen in hoeverre hij in dit radicale voornemen geslaagd is. Ik heb Herodotus niet alleen als scholier maar ook als student gelezen, mét het voortreffelijke commentaar van B.A. van Groningen. En zelfs al zou ik alles vergeten zijn wat ik als classicus in spe twintig jaar geleden zo'n beetje wist (dan wel geacht werd te weten) - ik mis het vermogen om me Herodotus voor te stellen als een schrijver die ik zo juist voor het eerst ben gaan lezen. Tot mijn spijt; voor sommige schrijvers kun je niet oud genoeg worden. De - volledige - vertaling van Onno Damsté biedt dat soort hulpmiddelen wel, mét een inhoudsopgave waarin de meest lezenswaardige stukken cursief zijn aangeduid. Die stukken zijn vrijwel identiek met een door Damsté vroeger als Prisma-pocket gepubliceerde selectie genaamd Oude oosterse verhalen. De Sélincourt, de Penguin-vertaler, door Koolschijn aanbevolen als ‘de enige mij bekende vertaling die een idee geeft van het monumentale karakter van de Historiën en van Herodotus' grootheid als schrijver’, voegt slechts een index en een paar kaartjes aan de tekst toe. Die laat de schrijver dus in hoge mate zelf het woord doen. Koolschijn doet dit in de extreemste mate. Van zijn selectie valt te zeggen dat zij slechts voorde kleinste helft die van Damsté's Prismaboek overlapt. Sommige van de bekende verhalen heeft Koolschijn wel, andere niet. Adrastus en Gyges zijn present, Arion en de dolfijn afwezig. Koolschijns selectie omvat daarentegen heel wat van de meer of minder bizarre kosmografie en etnologie. Het zijn prachtige stukken proza die zich wat de aard van hun beschrijvingen betreft ophouden in een soort niemandsland tussen laat ik zeggen oude etnografie en oude aardrijkskunde, zonder dat het sprookje (of zeemansverhaal) ver weg is. ‘De geur van Arabië’ heet één zo'n door Koolschijn uitverkoren prozastuk. Men kan daarin lezen hoe wierook gewonnen wordt: namelijk door styrax te verbranden onder de bomen die wierook leveren. Hoezo? Omdat die bomen bewaakt worden door ‘gevleugelde slangen van geringe grootte en met een bont uiterlijk, in een grote massa rond elke boom, diezelfde slangen die steeds aanvallen op Egypte doen. Styraxrook is het enige waarmee ze uit die bomen verdreven kunnen worden.’ Herodotus vervolgt met een kleine biologische uitweiding. De wereld zou wemelen van deze slangen, zegt hij, als zij niet zo was ingericht dat ‘de wezens die een laffe ziel hebben en eetbaar zijn allemaal zeer vruchtbaar zijn gemaakt, zodat ze door dat voortdurende opgegeten worden niet zouden opraken’. Waarop hij voorbeelden geeft, onder meer van de vruchtbare haas. Deze is, ‘omdat iedereen - het grotere landdier, vogel en mens - jacht op haar maakt, zo vruchtbaar dat zij als enige van alle dieren nog tijdens de zwangerschap opnieuw bevrucht wordt. Het ene jong in haar buik is behaard, het andere kaal, een derde wordt juist in de baarmoeder gevormd en een vierde ontvangen’. Nadat hij de niet minder merkwaardige winning van cassia, kaneel en gom uiteen heeft gezet, komt Herodotus nog te spreken over een soort schapen met een staart van niet minder dan anderhalve meter lang. ‘Als men zou toelaten dat ze die achter zich aansleepten, zouden ze door de wrijving van de staart tegen de grond verwondingen oplopen. Maar gelukkig heeft elke herder wel zoveel verstand van timmeren dat hij een wagentje kan maken om onder die staart te bevestigen. Elk dier in de kudde krijgt onder zijn staart zijn eigen wagentje.’ Het slechts drie pagina's tellende overvolle verhaal ‘De geur van Arabië’ eindigt aldus: ‘Waar de middag naar de zon neigt, strekt zich naar de ondergaande zon aan het uiteinde van de bewoonde wereld het land van de Ethiopiërs uit. Daar vindt men goud, machtige olifanten, alle mogelijke wilde bomen, ebbehout en zeer grote, zeer mooie en zeer lang levende mensen.’ Ik vind dit prachtig proza. Alles aan deze teksten bevalt me. Ze roepen vele verlangens bij me op. Zo bijvoorbeeld naar een verzameling van fantastische flora en fauna, van Herodotus tot en met de scheepsjournalen en andere reisverslagen, liefst uitgegeven op de wijze van een middelbare-schoolboek. Borges komt met zijn Boek der denkbeeldige wezens slechts een klein stukje tegemoet aan dit verlangen. Weer een andere kant van Herodotus' oorstrelende en oogverrukkende beschrijvingen nadert de wereld van het kinderboek. Soms lijkend Janosch en Annie M.G. Schmidt de buren. Wat Herodotus voorts bij mij oproept, is het verlangen naar een uitputtend zaakregister (bij Damsté helaas niet te vinden). Een register waarin je al die honderden in korte of lange uiteenzettingen langsflitsende realia en irrealia zou kunnen traceren: het (zwarte) zaad van de Ethiopiërs, kaneel en cassia, Phoenix en knoflook. Maar het grootste gewekte verlangen geldt, moet ik zeggen, toch eigenlijk een commentaar op de meest reusachtige schaal die maar voorstelbaar is. Hoe wordt kaneel gewonnen? Wat is er waar van die lange staarten? Hoe lang is de langste staart? Waarom springen de poezen in Egypte in het vuur? Heeft Darwin Herodotus gelezen? En dan gaat het om duizenden van zulke vragen, ad libitum te ordenen. - Dit verlangen begint te lijken op het verlangen van Bouvard en Pécuchet, ik erken het. Waarmee de cirkel rond is. Want zijn niet Bouvard en Pécuchet de negentiende-eeuwse karikaturen van de onmogelijkheid nog langer Herodotus te zijn, er een nieuwsgierig en samenhangend wereldbeeld op na te houden, laat staan er een tot stand te brengen, eigenhandig? Het is immers de zucht naar de volledige kennis, de droom van de encyclopedie der wetenschappen die hier, op voor ons sprookjesachtige wijze, en alleen nog te lezen als literatuur, wordt opgeroepen. Herodotus is een reus omdat wij steeds kleiner zijn geworden. Herodotus, dat is: hoe jong en zorgeloos de wereld was. | |
VertaalvernieuwingDe Sélincourt was destijds als vertaler revolutionair doordat hij sommige al te aanhangende opmerkingen van de schrijver als voetnoten vertaalde - een mooi voorbeeld van een goed verdedigbaar anachronisme. In de oudheid was er zoals bekend geen pagina-indeling; strikt genomen heeft Herodotus' boek zelfs geen titel. Alles stond op een doorlopende rol. Koolschijns binnen de traditie vrijwel brutaal te noemen vertaalvernieuwing bestaat eruit dat hij, voor zover mij bekend als eerste ter wereld, het zogenaamde praesens historicum laat staan. Dat geeft schitterende effecten. Het praesens historicum komt soms voor in een lopend verhaal dat verteld wordt in de onvoltooid verleden tijd - ter verlevendiging, zoals dat dan heet. Classici en gymnasiasten wordt onveranderlijk bijgebracht om het praesens historicum weliswaar op te merken (zoals men een rijexaminator moet laten blijken een blik over de rechterschouder te hebben geworpen), maar het letterlijk te vertalen geldt als not Vervolg op pagina 16 |
|