Gevallen vrouwen
De wordingsgeschiedenis van de mythe van de enge man in het donkere portiek is volgens Clark duidelijk na te gaan. Rond 1800 kwam de bourgeois-ideologie van de scheiding tussen openbaar en privé op. Hervormers achtten het werken in fabrieken voor vrouwen onwenselijk, vanwege het gevaar voor verleiding en verkrachting. De puriteinse burgerklasse maakte geen enkel onderscheid tussen vrijwillige hofmakerij en gedwongen seks en van die moraal hebben meisjes en vrouwen nu nog last. Uit die tijd stamt ook het taalgebruik dat de vrouwelijke seksualiteit in economische metaforen afschilderde. De vrouwelijke eer kon haar ‘ontnomen’ worden, alsof het om eigendom ging. Het vrouwelijk geslachtsdeel heette in het dialect van de grote steden ‘purse’, terwijl de burgerij van ‘treasure’ sprak. Het puriteinse arbeidsethos en de seksuele moraal van de bourgeoisie verspreidden zich ook over de lagere klassen. De rechtspraak ging onder invloed van de Verlichting over van straf op preventie, wat voor de nogal ruig levende vrouwen uit het volk leidde tot een enorme vrijheidsbeperking. Plotseling werden zij, met het oog op het voorkomen van landloperij, dag en nacht in de gaten gehouden, zogenaamd voor hun eigen bestwil. De overbevolking in de grote steden werd aan de zedeloosheid van vrouwen geweten.
Tekening van Posy Simmonds uit ‘A Concise History of the Sex Manual’ door Alan Rusbridger (Faber and Faber, 1986)
Slachtoffers van verkrachting, hoeren en ongehuwde moeders werden zonder onderscheid behandeld als gevallen vrouwen die voor hun zonden moesten boeten. De volksvrouwen lieten zich dit niet aanleunen: zij wilden hun levensstijl - kermissen, kroegen, reizen en straatleven - niet laten afnemen. Niet in de laatste plaats verdedigden zij hun heteroseksuele plezier.
Een van de grote verdiensten van Clarks boek is dat zij de seksuele verhouding tussen mannen en vrouwen in verband brengt met hun sociaal-economische betrekkingen. Onder invloed van economische depressies - het verdwijnen van kleine bedrijfjes waarin vrouwen een belangrijke rol speelden, de landbouwcrisis en de werkloosheid - verslechterde de positie van vrouwen na de Industriële Revolutie. Veel vrouwen met kinderen werden om financiële redenen in de steek gelaten. Mannelijke arbeiders hadden geen geld meer om te trouwen; concurrentie tussen laaggeschoolde vrouwelijke en mannelijke arbeiders om schaarse banen leidde tot wederzijdse vijandschap. Waar onenigheid tussen mannen en vrouwen in de volksklassen voorheen vaak letterlijk werd uitgevochten, kwam hier onder invloed van de puriteinse ideologie van de ‘ware vrouwelijkheid’ een einde aan. Zoals ook tegenwoordig gebeurt op de werkplek gingen mannen hun wrok tegen vrouwen afreageren door middel van seksuele intimidatie. Om niet voor een slechte vrouw door te gaan, reageerden werkneemsters steeds passiever. Het huwelijk werd voor vrouwen gaandeweg een middel van bestaan in plaats van een produktief partnerschap zoals voorheen, wat ook de kans op kameraadschap tussen de echtelieden verkleinde.
De geestelijkheid en de burgerij keurden loonarbeid voor vrouwen af, zij predikten dat de plaats van de vrouw thuis was. Als reactie op het toegenomen aantal verkrachtingen schoven hervormers de schuld op upper class-libertijnen. Zo ontstond het genre van de penney issue-romannetjes, waarin een perfide rijke heer zijn vrouwelijke ondergeschikten onteerde en zwanger maakte. In werkelijkheid, vermoedt Clark op grond van bestudering van verschillende bronnen, is er veel meer reden aan te nemen dat het seksueel geweld vooral door volksmensen onderling werd gepleegd. Daarnaast heeft de onderzoeker in de bronnen aanleiding gevonden om te veronderstellen dat verkrachtingen ook toen al niet uit de lucht kwamen vallen, maar met voorbedachten rade werden gepleegd.