Tijdschrift
‘Er zingt iets in haar’, schreef Willem Kloos in 1926 aan de moeder van Annie M.G. Schmidt, die hem een paar versjes van haar dochter ter beoordeling opstuurde. Op haar veertiende jaar kreeg Annie Schmidt dus haar eerste literaire erkenning. Twaalf jaar lager debuteert ze in het tijdschrft Opwaartsche Wegen met een gedicht dat naar de beroemde regels van Kloos verwijst: ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, maar niet zo heel veel in de maatschappij...’. Haar volgende gedicht werd door hoofdredacteur Roel Houwink geweigerd, waarmee hij Annie Schmidts serieuze letterkundige carrière in de kiem smoorde. ‘Mijn droom was verstoord. Ik kon het toch niet zo mooi als Marsman en Slauerhoff. Dus waarom zou ik doorzetten?’ zegt zij in een interview met Joke Linders-Nouwens in Bzzlletin 149 van september 1987. Dat ze ook lyriek zou kunnen schrijven in de traditie van de light verse met Piet Paaltjens en de schoolmeester of Met Tucholsky en Heine als voorbeelden drong op dat moment niet tot haar door. Pas later, na de oorlog als ze bij Het Parool werkt, gaat ze weer publiceren, maar dan inderdaad werk van lichtvoetiger aard. Hugo verdaasdonk, die dit Annie Schmidt-nummer van Bzzlletin inleidt, wil een lans breken voor haar veelzijdigheid als schrijver. Dat is hét kenmerk van een grote auteur volgens hem. De meeste bijdragen aan dit nummer zijn jubelend en pleiten meer of minder expliciet voor het toekennen van onze omstreden grote literaire staatsprijs aan Annie Schmidt. De Jan Campertstichting in Den Haag heeft die contribuanten alvast gedeeltelijk tevreden gesteld door Annie Schmidt de Constantijn Huygensprijs toe te kennen voor haar gehele oeuvre. Behalve twee overzichtsstukken staan er een aantal aardige persoonlijke herinneringen van Jeanne Roos, Simon Carmiggelt en Wim Ibo in Bzzlletin. Jeanne Roos vertelt over de
schuwe muis van de documentatie-afdeling van Het Parool, Simon Carmiggelt citeert uit een aantal brieven van haar, waarin een zorgvuldig en grappig formulerend, sympathiek en soms onzeker persoon aan het woord komt en Wim Ibo schrijft over het radioprogramma De familie Doorsnee en de latere televisieserie Pension Hommeles. Dat was in de tijd van vóór Zo is het toevallig ook nog eens een keer en de VARA was toen wel buitengewoon voorzichtig, precies en moralistisch. Woorden en uitdrukkingen als ‘stik’, ‘gedonder’, ‘vertrek’, ‘pesten’, ‘verdomd’, ‘kontje’, ‘o jee’ en ‘bil’ moesten geschrapt worden. Ook betreurde de VARA-directie het dat Annie Schmidt de kinderen Doorsnee geen lid van de AJC wilde laten worden. Pas veel later kon Annie Schmidt onbelemmerd schrijven wat ze bedacht, maar dat was allang niet meer bij de VARA. Guus Kuijer, die zelf opgevoed is met Thijs en Tor, Grote Bertus en kleine Bertus en Een wegje in het koren, kortom met W.G. van der Hulst, legt in zijn stukje ‘Annie M.G. Schmidt en de zondeval’ uit dat de familie Doorsnee eigenlijk helemaal niet doorsnee is en dat Jip en Janneke bijzondere kinderen zijn. Annie Schmidts personages in haar kinderboeken zijn niet slecht, maar stout. Volgens Kuijer vormt het fatsoen de grillige grens tussen goed en kwaad. De mens wordt een stuk vrijer, zegt hij, door zo min mogelijk als ‘kwaad’ te zien, maar veel als ‘stout’ en ‘ondeugend’ te beoordelen, want dat is lollig. Annie Schmidt voerde volgens Kuijer een kruistocht tegen de gedachte dat de mens slecht is en tot niets goeds in staat. Haar anti-meneren en anti-mevrouwen mentaliteit heeft hem volledig beïnvloed. Het zou leuk zijn om meer van zulke stukken te lezen van
andere schrijvers voorzover ze zich ook schatplichtig voelen aan Annie Schmidts oorspronkelijk talent.
EVA COSSEE