Professoraal
Omstreeks de eeuwwisseling vond het tijdschrift weer aansluiting bij de moderne literatuur. Op het politieke vlak verschoof het accent naar de moderne literatuur. Op het politieke vlak verschoof het accent naar links-liberaal. In 1899 verscheen de bijdrage ‘Een Eereschuld’ van C.Th. van Deventer, waarin op de morele plicht ten opzichte van Indië werd gewezen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was De Gids anti-Duits -hetgeen toen minder vanzelfsprekend was dan het nu lijkt. In deze periode traden als nieuwe redacteuren vooral Leidse hoogleraren aan, zoals Colenbrander, Huizinga en de natuurkundige Kuenen - tot ver in de jaren vijftig zou die Leidse invloed merkbaar blijven. Op politiek gebied werd nu terughoudendheid betracht, en ook literair gezien was er doorgaans sprake van een behoedzaam, op gevestigde reputaties gebaseerd beleid.
In 1933, bracht de bekende plagiaat-kwestie van Colenbrander de gemoederen in beweging. Het antisemitisme van Hitler en de zijnen werd in datzelfde jaar streng veroordeeld. Een jaar later trad Anton van Duinkerken als eerste katholiek tot de redactie toe; hij werd de vaste literatuurcriticus. Degelijkheid, beschouwelijkheid en academisme voerden de boventoon. Aan het eind van de jaren dertig nam B.M. Telders stelling tegen het onbarmhartige immigratiebeleid van de regering jegens de Duitse joden. Hij veroordeelde de bezetting van Tsjechoslowakije, maar bepleitte de handhaving van Nederlandse neutraliteit.
Tijdens de oorlog bleef De Gids verschijnen. Binnen de redactie werd over de te volgen koers verschillend gedacht. Redacteur J.W.F. Werumeus Buning, die ook betrokken was bij het kunstenaarsverzet, trad na lange aarzeling toe tot de Kultuurkamer, hetgeen hem na de oorlog niet vergeven is, ook al heeft hij het blad daarmee, volgens Van Duinkerken, uit Duitse handen weten te houden. Wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis behield de administratieve leiding en zette de afleveringen in elkaar tot september 1944, toen de uitgave om praktische redenen moest worden stopgezet.
Omdat De Gids in de oorlog noodgedwongen vooral wetenschappelijke essays had opgenomen, ging de literaire vernieuwing die optrad na de bevrijding grotendeels buiten het tijdschrift om. Dat veranderde toen De Gids fuseerde met het in de illegaliteit geboren literaire blad Ad Interim. Nu begon ook poëzie van de Vijftigers in het aloude periodiek te verschijnen. Na twee jaar kwam het evenwel tot een breuk, waarbij het professorale element weer de overhand kreeg. Het toetreden van de dichter en essayist Ed. Hoornik in 1954 betekende echter opnieuw een literaire impuls.
Een ingrijpende wijziging in het beleid vond plaats in 1965, waarbij het politieke en sociale element werd verstrekt door de komst van Brugsma, Constandse en Lammers, die net als de nieuwe redacteur Harry Mulisch kritisch stonden tegenover het establishment. Vooral de politieke commentaren trokken nu sterk de aandacht. Het was de tijd van provo en het huwelijk van Beatrix en Claus, de tijd dat ik na school meteen naarde openbare leeszaal fietste om te zien wat er nu weer in De Gids zou staan.
Dat progressieve karakter heeft het blad sindsdien behouden, al zijn de scherpe kantjes er intussen wel weer af. Dit realiseerde ik mij zeer sterk toen ik in januari van dit jaar, bij de honderdvijftigste verjaardag van De Gids, gevierd in het Rijksmuseum, Harry Mulisch samen met de koningin door het gangpad van de feestzalen zag schrijden - een combinatie die ik twintig jaar geleden niet voor mogelijk had gehouden.
In De Gids sinds 1837 is niet alleen veel te lezen, er is ook veel in te zien. Dankzij de rijkdom aan illustraties, gekozen en toegelicht door Arie Pos, wordt de geschiedenis van het tijdschrift ook letterlijk in beeld gebracht. Er zijn portretten van redacteuren en medewerkers, handschriften, advertenties en spotprenten, die de aantrekkelijkheid van dit boek, mede dankzij de vormgeving van Kees Nieuwenhuijzen, in niet geringe mate verhogen. Ook de keuze uit de poëzie, die overigens los staat van de loop der gebeurtenissen, verlucht op aangename wijze deze kruising tussen een geschiedenis- en een prentenboek.
Potgieter heeft in 1837 een ‘echt Kritiesch Tijdschrift’ willen uitgeven. Dat is De Gids ook gebleven, zij het niet altijd met dezelfde intensiteit. In de loop der jaren is het blad de actuele ontwikkelingen op politiek, wetenschappelijk, sociaal-economisch, literair, historisch en kunsthistorisch gebied steeds blijven volgen, nu eens sterk betrokken, dan weer beschouwelijk en afstandelijk. Zo weerspiegelt De Gids de geschiedenis van onze cultuur in de laatste honderdvijftig jaar. Naar de dissertatie die Remieg Aerts over dit onderwerp voorbereidt, zei ik met belangstelling uit.
■