Tijdschrift
Alweer ruim twee jaar geleden, in het begin van 1985, debuteerde Dorinde van Oort in Maatstaf met het mooie verhaal ‘Da Capo’. Nu staat in Maatstaf (1987, nummer 7) het vierde verhaal dat ik van haar las. Vorig jaar werd door De Lange Afstand in Amsterdam het verhaal ‘Vriendengerucht of: de geschiedenis van een voldragen nabuurschap’ in een heel kleine oplage fraai uitgegeven. Van Oort beschrijft hierin de vriendschap met haar benedenbuurvrouw, de vertaalster en dichteres Anneke Brassinga. Het nabuurschap brengt hen tot elkaar en het huis gonsde van over en weer inspirerende creativiteit. In ‘De bovenburen’, het nieuwste verhaal van Van Oort in Maatstaf heeft het burengerucht van de familie Stoof een minder opbouwende werking voor Barend en Elza. Elza is vertaalster en werkt veelal thuis, Barend heeft sinds kort weer een baan, reden om de aankoop van een meer comfortabele woning te overwegen dan Elza's gehorige flatje, waar ze nu al geruime tijd op elkaars lip zitten. Het ruime benedenhuis in Amsterdam-Zuid lijkt ideaal, tot de ochtend na de eerste nacht, wanneer al om kwart voor zes de bovenburen aan de grote schoonmaak beginnen. Dit gescharrel, gestomp en geschuif herhaalt zich iedere morgen. Barend en Elza voelen zich nogal belazerd en besluiten de buren uit te nodigen voor een bezoekje, waarbij ze grimmig van plan zijn om het geluidsprobleem aan de orde te stellen. De ellende die beiden van de familie Stoof te horen krijgen, maakt het voor Elza zowel in het huis als in haar verhouding niet meer om uit te houden. De personen in dit verhaal zijn knap getypeerd, maar het geheel is minder overtuigend dan het eerstgenoemde ‘Da Capo’ en dan het in de bundel 28 Nieuwe verhalen opgenomen ‘Dieper dan de hazen’, dat dit jaar bij De Arbeiderspers verscheen. Alweer speelt een vertaalster de hoofdrol in het verhaal. Emma neemt op
doktersadvies een part-time administratieve baan bij het biologie-instituut aan de universiteit om wat meer onder de mensen te zijn. De gedreven wetenschapper, die zich nauwelijks koffiepauze gunt, de immer vergaderende geitewollen-sokkenbioloog, de ongetrouwde, onaantrekkelijke, maar wel aardige medewerkster en hun collega's zijn naar het leven getekend en hun conflicten zijn maar al te herkenbaar. Voor Emma loopt haar verblijf op het instituut niet goed af. ‘Talent is een kwestie van kwantiteit. Talent, dat is niet dat je één bladzijde schrijft, maar driehonderd. Genieën zijn de grootste werkezels, het soort dat achttien uur per dag onvermoeibaar zwoegt’, staat elders in Maatstaf geciteerd uit het dagboek van Jules Renard. Doorschrijven dus, zou het advies moeten zijn aan een getalenteerde auteur als Van Oort. De dagboekfragmenten van Renard zijn veelal meer aforismen dan bespiegelingen, behalve bijvoorbeeld het nieuwjaarsstuk van 1 januari 1895, dat vol goede voornemens staat. Twijfel, ironie en pessimisme maken deze keuze uit Renards dagboek buitengewoon sympathiek. Van de poëzie in Maatstaf hebben wat mij betreft alleen de verzen van H.G. Liebentrau het niveau dat het afdrukken ervan in een literair tijdschrift rechtvaardigt. De dertien woorden verdeeld over zes regels van Willem Jan van Wijk maken weinig indruk. Harry G.M. Prick tenslotte beschrijft een buitengewone vader-zoon relatie, die van Jozef Alberdingk Thijm en Lodewijk van Deyssel. Van hun verwantschap, verwijdering en verzoening kon heel literair Nederland meegenieten, omdat ze in krant en tijdschrift elkaars meningen kritiseerden.
EVA COSSEE