Voorheen de koloniën
Kipling was de uitvinder van het begrip the white man's burden - de taak van de blanke. Die was ontwikkeling en opvoeding bij te brengen aan gekoloniseerde naties zodat die ooit op eigen benen konden staan. Het lijkt me dat Philip Mason een volgeling van Kipling is: zijn geschiedenis van het Engelse bestuur over India in The Men Who Ruled India is verdedigend en verheerlijkend. Engeland was de ‘foreign Guardian’ van India en bevoogdde het land omdat het als ‘Trust’ aan hem was toevertrouwd. Dat is de redenering. In dit type redenering is de sociologische kijk op de inheemse maatschappij altijd een zwakke plek, en dat is ook bij Mason zo. (Pan Books, f 21,10.)
Ongebruikelijk, maar smakelijk is de geschiedschrijving in thrillervorm zoals we die vinden in The Imperial Agent door de Indiër T.N. Murari. Ook hier ligt Kipling weer ten grondslag aan het werk: de hoofdfiguur uit The Imperial Agent is de legendarische Kim uit Kiplings werk, maar nu als man. Hij wordt geheim agent voor de Britten in India in het begin van deze eeuw; door zijn opvoeding en zijn huidkleur kan hij voor een (blanke) Indiër doorgaan. Zijn werk brengt hem tot in de voor een Engelsman ondoordringbare lagen van de Indiase samenleving: spionnen, kooplieden, circusklanten, en boerenarbeiders zijn zijn vrienden. De intrige is politiek verrassend gesitueerd tussen de interne Engelse strubbelingen om de macht, en de opkomende nationalistische bewegingen. Liefde, avontuur en spanning ontbreken niet, terwijl het kritische portret van koloniaal India in het begin van de eeuw geloofwaardig is. Wat de plot betreft: aan het einde hadden nog wel wat draadjes afgehecht kunnen worden, en de Indiase happy endings met hun bloemzoete romantiek spreken ons niet zo erg aan. Desondanks: aangenaam, amusant en scherp. (New English Library, importeur: Nilsson en Lamm, f 49,-).
De meesten van ons weten het niet of nauwelijks, maar de Vereenigde Oostindische Compagnie had ook een handelspost in wat nu Kerala (Zuid-India) is. Hendrik Adriaan van Reede tot Drakenstein vertegenwoordigde er de VOC, niet tot tevredenheid van Rijklof van Goens. Maar Van Reede was niet alleen als koopman-bestuurder belangrijk. Hij was ook een befaamde botanicus naar wiens werk Linnaeus zijn beschrijving van tropische planten modelleerde. J. Heniger (Biohistorisch Instituut, Utrecht) schreef een schitterend boek over Hendrik van Reede tot Drakenstein and Hortrus Malabaricus. Het boek bevat zowel een biografie als een historische analyse van het botanisch werk en de waarde ervan. De zwart-wit illustraties zijn goed, en het boek draagt bij aan de kennis van de Aziatisch-Nederlandse betrekkingen. Want planten werden niet alleen bestudeerd; planten werden tussen continenten ook uitgewisseld en dat was van belang voor verbouw van nieuwe gewassen, en voor de kennis van nieuwe werelddelen. (A.A. Balkema; Rotterdam/Boston, f 159,-).
Van Reede tot Drakenstein in India wordt ook beschreven in The Dutch and a Konkani merchant in Kerala, door Hugo K. s'Jacob, in de bundel All of One Company, the VOC in biographical perspective, samengesteld ter ere van dr. M.A.P. Meilink-Roelofsz, door R. Ross en G. Winius. De bundel bevat een serie portretten vol wetenswaardigheden over reizigers en kooplieden zoals de Chinees Jan Con in Batavia, de kunstverzamelaar Jan Albert Stichterman (A Groninger Nabob) en de lorrendraaier Samuel van de Putten. Zorgvuldig geschreven biografieën, dat wel, maar een vraagstelling of hypothese ontbreekt nogal eens. Daarmee wordt zo'n bundel makkelijk een opeenstapeling van feiten, zonder lijn. Desondanks is het leuk na Heniger nog eens precies te lezen waar die ruzie tussen Van Reede en Rijklof van Goens over ging. Over geld, maar dat raadde u al. Aardig is het dat tegenwoordig de koloniale geschiedenis ook verteld wordt vanuit het perspectief van in dit geval een Indiase koopman, of in het geval van Blussés opstel over Jan Con een Chinees uit Batavia. (Uitgeverij Hes, Utrecht, f 29,50).
Nog meer VOC: de vice-admiraal A. Van der Moer heeft in een aardig boek, Uitreis om de Kaap, gereconstrueerd hoe een reis van Nederland naar Batavia verliep. De uitgever (Wever, te Franeker, f 24,50) noemt het boek een roman - het lijkt me eerder een kroniek. Drie grote Oostinjevaarders en twee jachten maken in 1626 de tocht. Piraterij, ziekte en competentieproblemen tussen schipper en koopman zijn belangrijk onderweg. De kennis van de auteur omtrent de scheepvaart in 1626 is de basis van het boek dat voor historisch geïnteresseerden interessant genoeg is. Jammer dat de zogeheten romanvorm Van der Moer ertoe bracht zijn bronnen niet te noemen.
Two Colonial Empires is een bundel artikelen die een vergelijking tussen de koloniale regimes van Engeland en Nederland belooft in respectievelijk India en Indonesië. Zoals wel vaker met dit soort bundels wordt die belofte niet helemaal waargemaakt: specialisten durven nu eenmaal de grens van hun terrein zelden te overschrijden, en hun terrein is meestal óf India óf Indonesië. Een uitzondering is C.A. Bayley, met D.H.A. Kolff ook de samensteller van de bundel (Martinus Nijhoff, f 125, -) die over de Java-oorlog en de Opstand in India van 1857 schrijft. Ook Kuitenbrouwer gaat in zijn stuk over de inheemse aristocratieën de vergelijking aan, en Heestermans stuk over Adat and State gaat over zowel Indonesië als India en is interessant. Het nogal schokkende stuk van Hugenholtz over hongersnoden op Java in de vorige eeuw overschrijdt de grens van dit eiland weliswaar niet, maar is de moeite waard. Kolff tenslotte schrijft over de idee van de ‘dorpsrepubliek’ in India en Indonesië. Een onderwerp dat essentieel is als we iets van de kolonisatie-politiek in India en Indië begrijpen willen, en dat wetenschappelijk heel actueel is.
The Intimate Journals of Paul Gauguin zijn nu integraal uitgegeven, maar op een teleurstellende manier: Gauguin, tegen zijn wil schepper van de romantiek rond Tahiti, was behoorlijk getikt toen hij deze journals schreef. Alleen met veel achtergrondkennis zijn ze te begrijpen, en die kennis verschaft inleider Kaori O'Connor ons niet. (KPI, f 32,55). Een navolger van Gauguin was Adriaan Herman Gouwe, die misschien geen groot schilder was, maar die door W.A. Poort in een gestencild boekwerk met illustraties (W.A. Poort, Pacific Publications, Maarsstraat 1, 5081 TH Hilvarenbeek, f 29,75) liefdevol is beschreven. Helaas ook hier weer de clichés over ‘de ongekunstelde en levensblije Tahitianen’ waartussen Gouw (1875-1965) leefde. De mythe van de nobele wilde, zal hij nóóit uitsterven?
TESSEL POLLMANN