Een morbide wil tot weten
Pierre Darmons studie van impotentieprocessen
Damning the innocent A History of the Persecution of the Impotent in pre-Revolutionary France door Pierre Darmon Vertaling: Paul Keegan Uitgever: Viking, 229 p., f 59,50 Importeur: Nilsson & Lamm
Bernadette de Wit
‘Afschuwelijk en komisch tegelijk’, ‘Grappig op een wrede manier’, de critici staken hun huiver en leedvermaak niet onder stoelen of banken. Het betreft dan ook een boek over impotentie, een onderwerp dat tegenstrijdige reacties oproept.
Impotente mannen zijn een vergeten groep slachtoffers van het Ancien Régime, naast sodomieten, eunuchs, heksen, alchemisten, ketters, armen en gekken. De Franse historicus Pierre Darmon beschrijft in Le Tribunal de l'Impuissance (Editions du Seuil, 1979, vorig jaar vertaald als Damning the Innocent) de vervolging van de lijders aan dit onschuldige gebrek. Zijn onderzoek bestrijkt de hele periode dat het canonieke (kerkelijke) recht het een doodzonde achtte wanneer impotente mannen in het huwelijk traden, van de dertiende eeuw tot in de moderne tijd.
De haat tegen mannen die hun geslachtsdelen niet voor de volle honderd procent kunnen gebruiken is zo oud als de mythe van de viriliteit, maar in de loop van de geschiedenis heeft zij andere vormen aangenomen. Het wrede gebruik van de ‘impotentieprocessen’ is al ouder dan het christelijke geloof, maar de kerk heeft het geperfectioneerd. Misschien had de kerkelijke stimulering van het geboortencijfer er iets mee te maken, vermoedt Darmon, of misschien reageerden de prelaten hun castratieangst op deze mannen af. Uit het verloop van de processen blijkt in elk geval dat het tegengaan van lust een drijfveer was. Kerkvader Augustinus had bepaald dat er bij geslachtelijke vereniging altijd hoop op bevruchting moest zijn. Impotente echtgenoten schonden evenals eunuchs en hermafrodieten het sacrament van het huwelijk. De gebrekkige of afwijkende droeg schuld, zo lag dat.
Daar stond tegenover dat onvruchtbaarheid weer geen reden tot ontbinding van het huwelijk was, want de mens moest zich neerleggen bij Gods wil. Het sacrament van het huwelijk was door God ingesteld om onkuisheid tegen te gaan en de voortplanting van de soort te regelen. Geslachtsgemeenschap werd beschouwd als een goede remedie tegen vleselijke opwellingen, het was the lesser of two evils. Het vervullen der ‘echtelijke plichten’ voldeed, zelfs al werden er geen kinderen uit geboren. Echtparen waarvan de man de Officiële Daad niet kon volvoeren liepen wanneer zij de liefde bedreven uiteraard per definitie een levensgroot risico op schending van het verbod op genot. Er waren nog wel meer paradoxen in de kerkelijke opvattingen, de ene nog perverser dan de andere. Zo werden kandidaat-kloosterlingen nauwkeurig intiem onderzocht op afwijkingen aan lichaamsdelen die ze niet mochten gebruiken. Huwelijken tussen oude mensen, die geen seksuele behoeften meer hadden en als broer en zus leefden, werden vanuit dezelfde moraal ongeldig verklaard. Alle retoriek over geestelijke vereniging ten spijt, reduceerde de Kerk van Rome na de dertiende eeuw de heteroseksuele liefde tot de fysieke voltrekking daarvan.