Joe Orton
Vervolg van pagina 1
hij een lekkere wip met een Ier: ‘Ik kon er moeilijk in komen. Hij had een heel nauw gat. Katholieke opvoeding, denk ik.’ Iedereen dacht dat de stukken van Joe Orton fantasieën waren; hij bleef zelf altijd volhouden dat hij de werkelijkheid beschreef. Uit dit verslag van het emotionele niemandsland waar hij vandaan kwam, met al z'n stompzinnige schijnheiligheid en drukte over uiterlijkheden, en uit zijn volstrekt op de man af geschreven dagboeken, wordt duidelijk dat hij precies bedoelde wat hij zei.
Het keerpunt in Ortons leven, en misschien in dat van Halliwell, kwam in 1962, toen ze allebei zes maanden gevangenisstraf kregen voor het beschadigen van bibliotheekboeken. Behalve dat ze reprodukties uit kunstboeken (1653 stuks) hadden gehaald voor de collage op hun muur, hadden ze de banden en illustraties van een aantal boeken ingrijpend gewijzigd. Een paar van de bewerkte banden worden in de biografie afgebeeld: een kritische studie over de dichter John Betjeman toont een mager oud mannetje, bijna naakt en van top tot teen getatoeëerd, die stijfjes naast de naam van de dichter staat; op een boek over rozen is een grijnzende apekop keurig in het midden van een roos gezet. Orton gaf boeken ook valse flapteksten. Eén ervan wordt geciteerd en is erg geestig: beter geschreven dan de onsuccesvolle romans waar hij zelf toen nog mee worstelde. Het was bovendien de eerste keer dat hij op iets dat hij geschreven had een reactie kreeg van het publiek; uit de felheid van deze reactie bleek dat hij een gevoelige snaar had geraakt. Wat de autoriteiten stoorde was niet alleen dat dit vandalisme was, maar vandalisme bedreven met zorg, opzet en intelligentie. De straf was zwaar: niet alleen zes maanden gevangenisstraf maar ook een boete van £262 (ze leefden toen van een uitkering van £3 per week). De gevangenis maakte Orton harder, gaf hem iets om zijn woede op te richten, en overtuigde hem er ten slotte van dat de samenleving door en door rot was. Het was een literaire bevrijding. Voor Halliwell was het een traumatische, vernederende ervaring die hem sterkte in zijn gevoel dat hij een nul was.
Na tien jaar werd het excentrieke, geïsoleerde leven van dit wonderlijke paar door Ortons kolossale succes uiteengerukt. Vanaf het moment dat de BBC (in 1963) zijn hoorspel Ruffian on the Stair accepteerde, keek hij nooit meer achterom. Na het lezen van de toneelbewerking van Ruffian schreef Harold Pinter, de belangrijkste toneelschrijver in die tijd. Orton om hem te zeggen dat hij ‘een godvergeten geweldige schrijver’ was. In het begin was Orton duidelijk beïnvloed door Pinter (uiteindelijk zal hij hem parodiëren in Funeral Games) maar omdat hij zo vreselijk graag wilde doorgaan voor een self-made original, paste hij ervoor om die invloed toe te geven. Ook wilde hij nooit openlijk toegeven hoeveel hij aan Halliwell te danken had, of Halliwell überhaupt maar noemen; en toch was het Halliwell aan wie hij zijn ontwikkeling te danken had, in het bijzonder zijn kennis van de Griekse mythen en tragedies die onder de dolkomische oppervlakte van zijn opstandige kluchten liggen: het was ook Halliwell die deze toneelstukken hun briljante titels gaf. Ortons gebrek aan grootmoedigheid ten opzichte van zijn vriend, en het feit dat hij niet reageerde op diens wanhopige behoeften, zou hun beider dood worden.
Kenneth Halliwell
Halliwell wilde liefde en geborgenheid; Orton kon van niemand houden en wilde zijn vrijheid. Zijn promiscue najagen van anonieme seks was dwangmatig, een soort Dionysische bezetenheid. Lahr veronderstelt dat Orton, zelfs toen hij eenmaal beroemd was, seks in openbare toiletten moest zoeken omdat hij de behoefte had een buitenstaander te zijn. Zijn seksuele gedrag, dat in zijn dagboeken zo opmerkelijk beschreven wordt, was misschien een soort razernij tegen het leven, dat hij beschouwde als ‘wreed, verwerpelijk en zinloos’, een uiting van dezelfde vervreemding die zijn werk voedde. Het verborgen ingrediënt van Ortons toneelstukken is hun ernst. Op vakantie in Marokko beledigde en verjoeg Orton opzettelijk een Amerikaans echtpaar door zijn uitgebreide obscene taalgebruik. Een vriend zei dat hij het een vreemde grap vond: Orton antwoordde: ‘Het is geen grap. Grappen bestaan niet.’
Deze buitenissige levensgeschiedenis zou op zichzelf, hoe boeiend dan ook, een wat onsmakelijk en deprimerend verhaal zijn, maar meer dan de helft van deze biografie bestaat uit een ander, met recht meer jubelend verhaal: dat van Ortons fantastische talent. John Lahr, een ervaren toneelcriticus, geeft een gedetailleerde kritische studie van Ortons toneelstukken, en een buitengewoon interessant verslag vanachter de schermen over de wisselvalligheden van theaterprodukties. Net als alle andere oorspronkelijke kunstenaars moest Orton het hoofd bieden aan onbegrip en een verkeerde voorstelling van zaken van de kant van zijn vrienden, zijn acteurs en regisseurs, evenals van de censor en het verontwaardigde publiek. De woorden ‘subversief’ en ‘anarchistisch’, die tegenwoordig zo vaak gebagatelliseerd en gedevalueerd worden door ze toe te passen op pseudo-satirische grappenmakerij, worden terecht gebruikt als ze betrekking hebben op Orton. Zijn laartste stuk What the Butler Saw eindigt met een politieagent die, gehuld in een jurk met luipaarddessin, met de meer dan levensgrote bronzen penis van een standbeeld van Sir Winston Churchill staat te zwaaien: ‘Het stervende zonlicht uit de tuin en de felle gloed van boven vergulden sergeant Match terwijl hij het erfgoed van de natie ophoudt.’ Lahr geeft als commentaar, ‘De penis, symbool van de ontwrichtende vrijheid en het niet aflatende seksuele kattekwaad van de komedie, wordt als een toverstok boven de handeling gezwaaid.’ Het is ‘misschien de meest zuivere uiting van het kluchtige karakter van het moderne theater.’ Bij de eerste opvoering, in 1969, werd dit lichaamsdeel van Sir Winston Churchill vervangen door zijn sigaar: en nog was het publiek verontwaardigd over het stuk.
■