Authentiek, ook in zijn stommiteiten
Ronald Haymans biografie over Sartre
Sartre, a biography door Ronald Hayman Uitgever: Pantheon, 572 p., f 59,90
Rob Schouten
‘Een soort klein tonnetje en zo lelijk als een mens maar zijn kan. Zijn gezicht was opgezwollen en pokdalig, hij had gele tanden en wallen onder z'n ogen. Hij droeg een grijs colbertje, zwarte schoenen, wit overhemd, stropdas en vest. Zijn uiterlijk veranderde nooit, 's ochtends kwam hij beneden in z'n jasje en aan het eind van de avond droeg hij het nog steeds. Het colbertje leek altijd schoon en het hemd ook, maar ik wist nooit of hij maar één grijs colbertje had of verschillende identieke grijze colbertjes.’ Tot zover de filmregisseur John Huston over Sartre. Het citaat is te vinden in de nieuwe Sartre-biografie van Ronald Hayman, een studie die zich qua breedte en diepte tot nu toe alleen laat vergelijken met de biografie die Annie Cohen-Solal in 1985 publiceerde. Een enigszins sappig citaat uit een werk waarin Hayman gelukkig heel veel verder kijkt, en bijvoorbeeld ook uitgebreid het script dat Sartre voor Huston over Freud (en diens relatie tot zijn vader!) schreef tegen het licht van Sartres eigen leven houdt.
Vergis ik me niet dan was Sartre tegen het einde van zijn leven een beetje uit de literaire belangstelling aan het wegzakken, misschien omdat van de schrijver en filosoof voornamelijk nog maar een politieke activist was overgebleven die pamfletten op Parijse straten stond uit te delen, misschien ook omdat zijn oeuvre toch minder tegen de tijd bestand leek dan toen het werd geschreven. Simone de Beauvoir was toch eigenlijk een beter auteur en een consequenter denker, hoorde je mompelen, wat binnen de literaire verhouding van het tweetal wel een soort doodschop betekende, en Sartres existentialisme leek bij nader inzien een wat overwonnen standpunt, nog goed voor heethoofdige studenten.
De publikatie van het nagelaten werk, de oorlogsdagboeken en zijn brieven aan de Beauvoir en enkele andere vriendinnen (dat laatste dwarsgezeten door een onverkwikkelijk geruzie tussen Sartres wettelijke erfgename, zijn aangenomen dochter en maîtresse Arlette Elkaim-Sartre, en zijn geestelijke executrice-testamentaire, levensgezellin Castor=Bever=Beauvoir, plus de samenvattende oordelen van Cohen-Solal en nu Hayman geven echter een nieuw uitzicht op een van de belangrijkste cultuurdragers van deze eeuw. Schemeroorlog (de oorlogsdagboeken) en Brieven aan Castor (beide vertaald in Privé-Domein) vormen een soort sleutelautobiografieën respectievelijk over het ontstaan van Sartres wijsgerige, psychologische en maatschappelijk-politieke ideeën én zijn sociaal-emotioneel handelen, die als het ware zijn oeuvre (nog meer) vermenselijken. De twee pillen over zijn leven plaatsen de hele Sartre zo goed en zo kwaad als dat gaat in het perspectief van de twintigste-eeuwse geschiedenis.
Sartres leven valt mooi uiteen in twee stukken, het eerste lopend van zijn geboorte tot het einde van de Tweede Wereldoorlog, het tweede van ongeveer 1945 tot zijn dood in 1980. In het eerste zien we een klein jongetje dat, door zijn moeder als meisje opgedirkt, zich rond zijn zevende levensjaar, als de krullen eraf gaan, van mooi prinsje tot lelijke kikker ziet omgetoverd. Hij ontpopt zich als een briljante en spitse student, ambitieus tot in zijn vezels (‘Ik wil degene zijn die het meeste weet’), een onverwachte womanizer, leraar in de provincie die een geniale maar voorlopig onopgemerkte roman, La Nausée, schrijft, en tenslotte iemand die, vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog, in dienst, gevangengenomen en weer vrijgelaten, de filosofische gistingen in zijn hoofd, gecombineerd met een speurtocht naar persoonlijke authenticiteit, langzaam omsmeedt tot een wijsgerig stelsel waarvan de naam, existentialisme, ten onrechte wel voor altijd aan de zijne zal blijven kleven.
Na de oorlog publiceert hij zijn grote werken die vaak teruggaan op preoccupaties uit die eerste periode: het hoofdwerk L'Être et le Néant, al in 1943; de toneelstukken en de trilogie Les chemins de la Liberté, als literaire maar vooral ook publieksgerichte uitdrukkingen van zijn theorieën; het autobiografische Les Mots, en de onleesbare, door iedereen geniaal bevonden, biografie over Flaubert, waarin hij feitelijk zijn inzichten omtrent Marx en Freud combineert. Daarnaast ontwikkelt hij zich publiekelijk vooral tot onvermoeibaar politiek strijder die diverse fasen van ultralinks denken doorloopt, het begunstigen van Stalin-Rusland boven het verfoeilijke Amerika, sympathie voor het poststalinistische Rusland en Cuba, maoïsme en iets wat misschien het beste ‘beschaafd anarchisme’ genoemd kan worden. Deze hele ontwikkeling, compleet met de duizelingwekkende inconsequenties in zijn denken en levensstijl, staat uitputtend in beide biografieën beschreven. In beide vond ik Sartres vooroorlogse geschiedenis fascinerend, zijn laatste 35 jaar gemiddeld criant vervelend.