Tijdschrift
Er valt veel aardigs over het Nieuw Wereldtijdschrift te zeggen, bijvoorbeeld dat er duidelijk aan te zien is dat het geredigeerd wordt, en niet gevuld met wat er toevallig wordt ingezonden. Dat heeft alleen maar voordelen, maar een enkele keer gaat het mis, zoals in het julinummer, waarin een artikel van Koos Hageraats stond tegen Rudy Kousbroek. Dat was weliswaar polemisch, maar dan op een opgeschroefde manier, met het gevolg dat de argumentatie erbij inschoot of zo ver naast de roos was dat de aangevallene er niet meer in te herkennen was. Zo zou Kousbroek geen ‘literaire verbeelding’ hebben. Ja, wat is literaire verbeelding als Kousbroek het niet heeft? Misschien moeten degenen die wel literaire verbeelding hebben zo iets als Een kuil om snikkend in te vallen maar schrijven, of Het meer der herinnering of De aaibaarheidsfactor, dan zijn we er zeker van dat het wat dat betreft in orde is. Niettemin ben ik er blij om dat Kousbroek niet zo'n broddelige polemische stijl heeft als Hageraats, die de ene vreselijke vergelijking na de andere produceert, alsof hij helemaal niet weet wat literaire verbeelding is. In het augustus/septembernummer van het Nieuw Wereldtijdschrift staat de volgende aflevering van de rubriek Misplaatst Polemisme, ditmaal geschreven door Frank Albers. Het gaat over het ‘Provincialisme van de Nederlandse cultuur’, het soort onderwerp dat men overal gratis kan afhalen. De redactie moet een zomerslaap gehouden hebben want bij vol bewustzijn laat men zo'n zin toch niet staan: ‘Ook zonder precies te weten wanneer en waarom (en hoelang) iemand een “belangrijk”, “vooraanstaand” Europees schrijver wordt genoemd, zou men kunnen aantonen dat Mulisch dat niet is. Hermans ook niet. Vestdijk ook niet, Couperus ook niet, zelfs Tessa de Loo niet.’ Dat zou men kunnen doen, maar hoe, als Albers zelf
niet weet op grond waarvan? Hij doet het ook niet, maar laat het bij deze losse flodder. Wel leent hij van de Portugese dichter Pessoa een aantal criteria om ‘provincialisme’ te traceren. Nu valt er veel te halen bij deze dichter, maar kennelijk geen bruikbare criteria. Volgens Pessoa is een cultuur provincialistisch, niet wanneer zij haar horizonten afsluit, maar wanneer zij overdreven ontvankelijk en toegankelijk is voor buitenlandse invloeden. Dat zou voor Nederland en België blijken uit het grote aantal vertalingen van boeken die in het land zelf in het geheel niet toonaangevend zouden zijn. Namen noemt Albers niet, dus dat is makkelijk, dan heeft hij tenminste een tweede losse flodder. Ik ben benieuwd waarover de volgende Misplaatste Polemiek zal gaan. Zulk geflodder zou je bijna afhouden van het lezen van het wervende essay van Mario Vargas Llosa over Flaubert en het ironische stuk van Julian Barnes over de manier waarop hij tot het schrijven van zijn roman Flauberts papegaai kwam. Of het essay van Jacques Kruithof over de roman Eva van Carry van Bruggen, waarin deze interessante observatie staat: ‘De toeëigening van de cultuur is in veel moderne romans de manier waarop personages zich losmaken van het ouderlijk huis en een beperkend milieu.’ Een nutteloze hebbelijkheid van de redactie is stukken in te leiden met een inleiding of van een titel te voorzien waaruit moet blijken dat zij niet van gisteren is, maar de vinger op de pols van de lezer heeft. De Parijse kroniek van Charles Wentinck (waar niet veel bijzonders in staat) heet ‘Kuifje als politiek leermeester’ terwijl de naam van Kuifje maar heel zijdelings in het stuk voorkomt. Het stuk van Bart Verschaffel over neokatholicisme (een ongedifferentieerde waterval in de stijl van het onderwerp) wordt in de inleiding in verband gebracht met Frans Kellendonk, terwijl die helemaal niet ter sprake komt. Kennelijk weet de
redactie van het Nieuw Wereldtijdschrift niet hoe laat de boot vertrekt (altijd om half tien) als ze er zo blijk van geeft de boot niet te willen missen.
CP a.i.