Voor altijd Dachau
Een reportage over de bus van Dachau naar Holland
De bus uit Dachau door Jos Schneider en Gijs van de Westelaken Uitgever: Balans, 129 p., f 22,50
Jan Meyers
Op 29 april 1945 om 17.28 uur op de klok van de Kommandantur werd het concentratiekamp Dachau bevrijd door de Amerikanen. In Goethe in Dachau zegt Nico Rost over dit moment: ‘Voorzichtig kwamen de eerste Amerikanen het kamp binnen - heel lang, dik en omvangrijk (...). “Hallo boys, here we are!”’ Ed Hoornik dacht: ik oen terug op de wereld. Hoevelen hebben die dag geloofd dat de het had afgedaan en dat de nieuwe aarde waarvan zij hadden gedroomd, voor hen open lag? ‘In Dachau waren er die de menselijke waardigheid in stand hebben gehouden door een absurde droom,’ schrijft Buskes in het voorwoord van Rosts dagboek. Waar dat eindigt, begint De bus uit Dachau, een ‘document humain’ met navrante aspecten.
Weldra meldden zich afgevaardigden van diverse landen om hun gevangenen thuis te halen; één regering liet verstek gaan: de Nederlandse. Dat had zij ook al gedaan bij het verstrekken van voedselpakketten. Blijkens de notulen van de ministerraad werd er in Londen nimmer gesproken over landgenoten in de concentratiekampen. Volgens een van de buspassagiers had onze regering het daar met al die whisky al zwaar genoeg. Hoornik zegt hierover: ‘Ze hebben ons laten verrekken (...). Zij hadden geen initiatief, geen fantasie, geen moed; ze hadden alleen een ijselijk geborneerd prestigebesef.’ En belangstelling voor een goede stoel na de oorlog, had hij eraan toe kunnen voegen.
De bus met de passagiers. Het gezelschap bestond uit Louis van den Dungen, Frits Steen, Johan Kloostra, Piet Maliepaard, Arie Kloostra, Johan Post Uiterweer, Cas Vermeulen, Bram Wolff, Dirk de Loos, Hans Teengs Gerritsen, Jannes van Raalte, Nico Rost, Ed. Hoornik, Jaap van Mesdag, Freek Niemeijer, Willem Brugsma en Carel Steenstra.
Nadat ze bijna drie weken vergeefs op repatriering hadden gewacht, gingen achttien voormalige verzetsmensen, onder wie Rost, Hoornik en W.L. Brugsma, op huis aan in een door de Amerikanen beschikbaar gestelde bus. De loper lag niet uit. Van de marechaussee, die vermoedelijk ook tijdens de bezetting tadellos zijn plicht had gedaan, mochten ze het land niet in: ze beschikten niet overeen geldig paspoort! Met het feit dat er in een concentratiekamp geen reisdocumenten werden verstrekt, had hij ‘niets te schaften’. Misschien zouden de mannen in de bus minder verbijsterd zijn geweest, als zij zich hadden gerealiseerd dat hier het soort ambtenarij sprak dat ook tijdens de oorlog ongeschokt volgens het boekje was blijven werken - dat bijvoorbeeld de treinen naar Polen zo stipt had laten rijden.
De volgende koude douche was een quarantaine. Was die nou een medische noodzaak of bureaucratisch gedram? Blijkens de recente discussie hierover in de nrc is dat geen uitgemaakte zaak. Voor de busreizigers was het dat wel. Zij drosten. Sommigen kregen daarom de politie aan de deur; mogelijk waren er agenten bij die nog kort te voren joden hadden opgehaald.
De bus uit Dachau beschrijft niet alleen de thuisreis van de achttien, ook hun verzetsverleden, hoe zij in het concentratiekamp raakten, de klappen die ze na de bevrijding op hun kop kregen. Deze vond zijn huis geplunderd, gene werd als ambtenaar geschorst omdat hij wegens zijn verzetsactiviteiten was gearresteerd; anderen die in de Spaanse burgeroorlog blijk hadden gegeven van hun antifascistische gezindheid, konden in de Koude-Oorlogssfeer niet aan de slag komen. Maar nergens hoor je dat iemand zich afvroeg of het verzet wel de moeite waard was geweest. Of is dat typisch een vraag voor iemand van de volgende generatie? Ik werd getroffen door de vanzelfsprekendheid waarmee deze mensen zich zonder uitzondering in het verzet begaven. Buskes zegt dat verzet tegen het nationaal-socialisme, ‘een revolutie van de ongeest, de mensverachting en het nihilisme,’ niet zozeer een kwestie was van politiek of nationalisme, maar van menselijkheid - en Camus noemt bestrijding van zo'n zich tot een mateloze moordgeschiedenis ontwikkelende revolutie heilig. Misschien moet die vanzelfsprekendheid zo worden verklaard.
Het meest tragische is natuurlijk dat deze mannen wel in die bus met het opschrift ‘From Dachau to Holland’ stapten, maar dat zij Dachau niet werkelijk verlieten. ‘Overgebleven zijn: littekens, gillen in de nacht, onvervreemdbaar eigendom van de binnenstaander,’ zegt Brugsma in zijn boek Europa, Europa. Duidelijker blijkt het nog uit de titel die Hoornik aan zijn herinneringen gaf: Voor altijd Dachau - en anders wel uit zijn gedicht dat eindigt met de strofen: ‘De dood en ik wij lopen altijd samen: de spiegelruiten zijn genadeloos.’ Volgens een vriend werd hij pas uit Dachau bevrijd op die zondag in 1970 waarop hij stierf.
Alle achttien kregen te maken met het kz-syndroom, sommigen kwamen bij professor Bastiaans op de bank. En allemaal - de een sporadisch, de ander juist zo vaak mogelijk - gingen ze terug naar ‘die rotplek’. Ex-gevangenen die ‘hun’ concentratiekamp bezoeken! Hoe is het mogelijk, denk ik elke keer weer als ik dat hoor.
De bus uit Dachau is een boeiende reportage.
■