Frans Kellendonk
Vervolg van pagina 8
‘Met kloppend hart keek ik toe, toen de man haar tegen de muur van een urinoir drukte, tegen het terras, waarop ik lag. En haat en walging laaiden nu allesverzengend in mij op. Ik sprong op en gaf een gil, zo hard als ik kon.’ Hier maakt de hoofdpersoon echter niet de keuze voor de werkelijkheid door op een of andere wijze in te grijpen, maar plaatst zich daarentegen buiten de geschiedenis door weg te rennen ‘zo snel als mijn benen me dragen konden’. Dit is een problematiek die in het latere werk van Kellendonk aan de orde is. Felix Mandaat zoekt in Letter en Geest contact met de medemens, maar komt hier toch weer van terug en Leenden Gijselhart kán zichzelf in Mystiek lichaam niet eens een plaats in de geschiedenis verwerven, hoe graag hij ook wil.
Ik heb nog niets gezegd over het misschien wel merkwaardigste verhaal van de vijf uit Het reuzenrad: ‘De sluis’. De inhoud is kort samengevat het volgende: een jongen valt in een sluis, maar hij weet zich nog net aan twee ringen die aan de sluisdeuren bevestigd zitten vast te grijpen. Door de sluiswachter wordt hij vervolgens aan de sluisdeuren vastgespijkerd. De sluiswachter probeert daarna door op een bepaalde manier te manipuleren met de sluisdeuren de jongen in tweeën te splijten. Dit lukt tot op zekere hoogte: ‘Het koppige hoofd wilde niet scheuren!’ Het verhaal eindigt apocalyptisch: ‘Toen knapten onder een oorverdovend lawaai de kettingen, de deuren schoten uit hun hengsels en werden meegesleurd door de ontzaglijke golven, die nu met een geweldig geraas kwamen aanstormen en de stuurloos geworden schepen in hun vaart meesleepten.’ ■