Operatie-Success
In het begin van de jaren vijftig zien we een verplaatsing van de Koude Oorlog naar Azië, alwaar de militaire strijd tussen Oost en West in Korea de meeste aandacht trok. Er had zich in deze regio een enorme politieke aardverschuiving voorgedaan door de communistische machtsovername in China. Mao's troepen hadden de Chinese nationalisten verdreven van het vasteland en hun alleen nog het eiland Taiwan gelaten. Na die machtsovername besloot Washington steun te gaan verlenen aan de diverse anticommunistische verzetsgroepen in China. Zowel vanuit Taiwan als vanuit Burma werden de guerrilla's door CIA-dochter Civil Air Transport (CAT) bevoorraad. Deze vluchten van CAT (later Air America) werden vaak uitgevoerd met Amerikaanse piloten die diep in China doordrongen. Uit de massale inzet van het Chinese leger in de Koreaanse oorlog bleek echter dat China eigenlijk geen last had van de ongeveer vierhonderdduizend guerrilla's die men in het binnenland moest bestrijden. Het verzet werd steeds zwakkeren toen drie Amerikaanse piloten ver in China met hun oude CAT-Dakota werden neergeschoten, werden de acties door president Eisenhower stopgezet.
Meer succes had men in Perzië en Guatemala. In die twee landen werden met ‘operatie-AJAX’ en ‘SUCCES’ twee wettig gekozen regeringen door de CIA ten val gebracht. In beide gevallen omdat de belangen van belangrijke multinationals (Anglo-Iranian Oil Company en United Fruit) in gevaar kwamen. Het resultaat van deze ‘anticommunistische’ strijd ten behoeve van westerse economische belangen waren twee dictaturen die tot ver in de jaren zeventig jaarlijks uitvoerig in de publikaties van Amnesty International voorkwamen. Gesterkt door deze successen probeerde men vervolgens het bewind van Soekarno in Indonesië omver te werpen. Vooral de neutralistische koers van Soekarno, die zich niet aan het Westen noch aan het Oosten wilde binden, was een doorn in het oog van Washington. De CIA zocht contact met ontevreden generaals. Ondanks de hulp van de Britse MI 6 en de Australische inlichtingendienst mislukte de staatsgreep in 1958. Men kan in dit verband alleen maar gissen naar de rol van onze eigen Nederlandse inlichtingendiensten bij deze geheime operaties. Want in deze periode kwam Soekarno herhaaldelijk met aanspraken op Nieuw-Guinea, dat nog steeds Nederlands bezit was. Den Haag had er dus net als Washington alle belang bij dat Soekarno zou verdwijnen. Helaas zegt Prados hier verder niets over.
Terwijl de strijd in Azië tegen het communisme onverdroten werd voortgezet, startte men tegelijkertijd met nieuwe operaties in Vietnam, Laos, Cambodja en Tibet. In dit laatste gebied woedde al enkele jaren een guerrilla tegen het Chinese bewind en de CIA begon nu via CAT op grote schaal steun te verlenen. In 1957 schatte men aan Amerikaanse zijde het Tibetaanse verzet op zo'n negentigduizend soldaten die soms de vreemde gewoonte hadden om gevangengenomen Chinese soldaten met honderden tegelijk vrij te laten. Alleen had men hen als waarschuwing de neus afgesneden! Maar ook in Tibet bleek het geregelde Chinese leger te sterk voor het verzet en nadat de U-2 met Gary Powers was neergehaald in de Sovjetunie, besloot Eisenhower alle geheime vluchten boven communistische staten te stoppen. CAT kon niet langer boven China opereren. Air Nepal nam die taak over, maar de Amerikaanse steun verminderde naarmate het verzet steeds kleinere successen boekte. De toenadering tussen Washington en Peking was uiteindelijk de genadeslag voor het verzet in Tibet. Prados schenkt terecht veel aandacht aan de mislukte invasie op Cuba (1961) en de vele geheime militaire acties die uitgevoerd zijn in Zuidoost-Azië (Laos en Vietnam) en Afrika (Kongo en Angola). Ik sta hier verder niet uitvoerig bij stil omdat in de studies van Frank Snepp, Madeleine Kalb en John Stockwell deze operaties gedetailleerder en uitvoeriger zijn beschreven.
Prados biedt zonder meer een boeiend historisch overzicht van de meeste operaties die de Amerikaanse regeringen hebben uitgevoerd in hun strijd tegen het vermeende ‘communistische gevaar’. Men komt na lezing van Prados dan ook snel tot de conclusie dat ‘Irangate’ niets nieuws onder de zon is, maar simpelweg gezien moet worden in relatie tot de andere covert operations die er sinds 1945 hebben plaatsgevonden. Zijn boeiende studie vol details en anekdotes eindigt met de voor de Reagan-periode inzake de covert operations juiste eindconclusie dat het niet verstandig is ‘to allow a President that much freedom of action’.
■