De vitale balling
De Russische dichter Iosif Brodski in Nederlandse vertaling
Torso Gedichten door Iosif Brodski Uit het Russisch met een essay van Charles Timmer Uitgever: De Bezige Bij/G.A. van Oorschot, 124 p., f 34,50
Guus Middag
Een van de mooiste gedichten van Iosif Brodski is ‘Aeneas en Dido’. Daarin beschrijft hij de ochtend van het vertrek van Aeneas uit Carthago. De Trojaan kiest zee om zijn goddelijke opdracht, het stichten van een nieuwe stad, uit te voeren, en hij laat Dido in verdriet achter. Dit klassieke gegeven wordt door Brodski nuchter, afstandelijk, en hier en daar zelfs ironisch beschreven. Op het moment dat Dido beseft dat Aeneas haar in gedachten al verlaten heeft, vervolgt Brodski (in de vertaling van Kees Verheul) aldus:
En de zee werd tot een zee van tranen.
Maar, zoals men weet, begint juist op het moment
van wanhoop altijd een gunstige wind
te waaien. En de grote held
Zo'n wending schept afstand, zoals Brodski er in het gehele gedicht op uit is om afstand te scheppen. Aeneas en Dido treden zwijgend op; hun namen worden alleen in de titel genoemd; zij komen niet nader tot elkaar. Brodski wijzigde de titel later in ‘Dido en Aeneas’, maar ook dat bracht geen verandering in hun verhouding.
Het is een indrukwekkend gedicht omdat er zoveel ongezegd blijft en ook ongezegd kan blijven: de lezer weet meer dan de beide hoofdfiguren. Hij kent niet alleen de voorgeschiedenis, maar ook het vervolg: Aeneas zal later Rome stichten, Dido zal zich nog dezelfde ochtend van het leven beroven.
‘Aeneas en Dido’, of ‘Dido en Aeneas’, is een liefdesgedicht - beter: een gedicht over een onmogelijke liefde. Later realiseerde ik me dat het ook, en misschien wel in wezen, een ballingschapsgedicht is. Aeneas verkiest (voor zover een hogere macht dat niet voor hem doet) zijn roeping boven zijn liefde, hij verbant zichzelf naar de overkant van de zee. (Het gedicht is te vinden in het essay dat Kees Verheul erover schreef in zijn boek Antwoord van een buitenstaander.)
Iosif Brodski, die in 1964 voor vijf jaar naar een werkkamp in de buurt van Archangel verbannen werd, moet zich in Aeneas hebben herkend. Toen hij het gedicht schreef, in 1969, woonde hij weer in Leningrad (zijn verbanning was na achttien maanden plotseling beëindigd), maar daar dreigde hij het slachtoffer te worden van een nieuwe campagne tegen zijn persoon. Het vervolg is bekend, zodat het gedicht nu onderhevig is aan een dubbele vorm van dramatische ironie: de lezer weet niet alleen meer dan de hoofdrolspelers Aeneas en Dido, maar ook meer dan de dichter wist toen hij het gedicht schreef. In juni 1972 moest Brodski zelf ‘een zee van tranen’ oversteken, met achterlating van alles wat hem dierbaar was: hij werd door een hogere macht gedwongen in ballingschap te gaan. De autoriteiten zetten hem het land uit en ontnamen hem zijn staatsburgerschap. Na enige omzwervingen vestigde hij zich aan de overkant van de zee, in de Verenigde Staten.
De poëzie van Brodski is, geloof ik, heel goed te lezen zonder kennis van zijn biografie, maar wint aan betekenis voor wie daarvan wel op de hoogte is. Het laatste gedicht dat hij in Rusland schreef, ‘Odysseus tot Telemachus’, is de ontroerende monoloog van een andere balling uit de oudheid. Odysseus, na jarenlange omzwervingen eindelijk thuisgekomen, moet opnieuw afscheid nemen van zijn zoon Telemachus (in de vertaling van Kees Verheul):
Iosif Brodski
Ik weet niet waar ik mij bevind.
Wat ligt hier voor mij? Een vuil eiland,
struiken, gebouwen, knorrende zwijnen,
een tuin vol onkruid, de een of andere koningin,
gras en stenen... Beste Telemachus,
alle eilanden zijn aan elkaar gelijk
wanneer je zo lang rondzwerft.
Een ander voorbeeld van zo'n onuitgesproken autobiografisch gedicht is ‘December in Florence’, uit 1976. Midden in de winter dwaalt de dichter door Florence, de stad van Dante, die op latere leeftijd verbannen werd naar Ravenna. Het is - voor wie de achtergronden kent - niet moeilijk om in het Florence zoals Brodski het beschrijft de contouren van zijn geboortestad Leningrad te zien, en in zijn beschrijving van de figuur van Dante (wiens naam hij nergens noemt) een zelfportret.
Brodski maakt vaak gebruik van mythologische en historische gegevens, in gedichten die onmiskenbaar autobiografisch zijn. Deze vermenging van het particuliere met het collectieve, van gelegenheidspoëzie met mythe is misschien wel het kenmerk van alle ‘grote’ poëzie, - of misschien is het zo dat alleen grote poëzie die vermenging verdraagt. Een gelegenheid zorgt ervoor dat een gedicht concreet blijft; een groot dichter zorgt ervoor dat zijn gelegenheidsgedicht zich aan de concrete aanleiding onttrekt. Brodski heeft, op het eerste oog, opvallend veel gelegenheidsgedichten geschreven (getuige titels als ‘Op de dood van een vriend’, ‘Op de begrafenis van Bobò’, ‘Elegie voor Robert Lowell’, ‘In memoriam voor Poesjkin’, ‘Elegie voor John Donne’); ze behoren tot zijn beste werk.