Klein schouwspel
Het debuut van Henk Figee
Brandglas door Henk Figee Uitgever: Contact, 102 p., f 22,50
Diny Schouten
De wat klaaglijke eerste alinea van Henk Figees debuut Brandglas zet de toon. Vanaf de eerste zin is duidelijk dat de roman behoort tot de tobberige soort van lectuur: ‘psychodrama’ dat niet meteen voor zich inneemt door de disproportionele belangstelling voor het eigen ego, in dit geval het zwakke ego van iemand die de boekige naam Simon van Wouden draagt. Het maakt beklagenswaardig, maar laat het hart nogal koud. De zeer vaag gehouden locaties helpen ook al niet erg: de stad waar Simon aan het conservatorium piano studeert, de bosrijke omgeving van het dorp van zijn ouders waar hij zich een tijdlang wat overspannen terugtrekt, blijven zonder een enkel geografisch detail waaraan het lezend oog zo'n behoefte heeft om zich te oriënteren.
Toch zijn ze er, de passages die voldoende visuele kracht bezitten. Het tijdelijke baantje als afwasser in een restaurant, waarvoor Simon zijn muziekstudie onderbreekt teneinde een nieuw geestelijk evenwicht te vinden, geeft aan de schrijver de gelegenheid om aan zijn kennelijke afschuw van het gedienstige horecawezen lucht te geven. Figee beschrijft het als een schizofrene wereld, ‘de wereld van een zorgvuldig opgebouwde droom’, waar wie laag zit hoog moet trappen, en waar de knipmessende obers achter de klapdeuren die ze met hun kaalgetreden schoenen opentrappen iets lomps en vunzigs krijgen. Een fraai literair stilleven vormt het trosje druiven in de bek van een ‘met een verflaag van roze saus’ bespoten speenvarken, dat eruitziet alsof de levenloze big het ‘in een laatste stuiptrekking heeft uitgekotst’. Iets te dik aangezet is misschien de ‘centimeterdikke’ laag aangekoekt eten onder Simons schoenen, maar de dode materie levert een paar snijdende taferelen op.
De eerste twee hoofdstukjes, met de introductie van de nogal hoekige en lijdzame Simon zijn nogal stijfjes geformuleerd. Aan de vele ‘dacht-Simons’ en ‘constateerde-Simons’ is te zien dat Figee niet goed raad weet met het voorstellen van zijn personage, die hij te veel bij de naam noemt. Maar het contrast met Simons parmantige vriendin Mariken, een ‘vaste relatie’ die aan Simons kant ontstaan is ‘zonder ja of nee te zeggen’, is een aardige omweg om Simon te kunnen plaatsen als een jongen van weinig woorden die niet goed raad weet met zichzelf, zeker niet met het jeugdtrauma dat hem na acht jaar achtervolgt in de vorm van de dagvaarding die op de eerste bladzijde zijn studentenkamer binnendwarrelt. Het betreft de heropening van een zaak die sinds acht jaar in het hoofd van Simon spookt: mogelijk heeft Simon schuld aan de dood van een schoolvriendje.
Waarom die zaak heropend wordt, blijft raadselachtig. De geleidelijke onthulling van het drama verveelde me een beetje, door de tussentijdse gebeurtenissen die al te opzichtig de spanning moeten opvoeren - Simons moeder die wordt opgenomen in een psychiatrische inrichting, het misschien expres veroorzaakte dodelijke brommerongeluk van de derde getuige bij het fatale kinderdrama van destijds. Maar in het tiende van de dertien hoofdstukjes volgt dan toch het relaas van de centrale gebeurtenis: de onbedoelde brandstichting op het terrein van een autosloperij, met het vriendje dat in een vuurbal zijn eind vindt. Simon is niet schuldig, maar toch, door zijn lijdzaam toekijken, medeplichtig. In een van de laatste hoofdstukken, waar Simon bij wijze van zelftherapie het gerechtsgebouw illegaal bezichtigt, wordt het ook zo gezegd door de hem betrappende portier: ‘Soms is toekijken erger dan de daad plegen.’ Dat zijn geval ‘opeen uiterst simpele manier en ook nog door doodgewone mensen onder woorden was te brengen’, helpt Simon van zijn trauma af: ‘Zijn vlucht voor de dagvaarding was vals, theatraal en bovendien nog slecht gespeeld.’ Gebrek aan theatrale vermogens had Mariken hem al, teleurgesteld, verweten.
Henk Figee
Simons ‘verlossing’ wordt aan het eind van het verhaal nog eens dunnetjes overgedaan als hij een poppenspeler behulpzaam wil zijn met het aansteken van de lantaarn van een Florence-Nightingale-pop. De pop vat vlam, maar het aanzicht van het ontvleesde poppenkarkas en geblakerd hoofdje maakt dat Simon zijn vroegere vriendje Peter definitief begraven kan. Met enig pathos erkent hij dat hij zichzelf tot hoofdrolspeler in een drama heeft gebombardeerd.
Het verhaal, toch al een beetje te doorzichtig opgesteld in een wat onhandige wisseling van verleden tijd voor het heden en tegenwoordige tijd voor het verleden, is een beetje dun. Brandglas - niet de meest sfeervolle titel die te bedenken valt - moet het hebben van de Hollands-realistische details: een invalide vrouw voor een automatiek wand die haar aangevreten kroket onmogelijke meer bereiken kan; het christelijk verpleeghuis waar de moeder wordt opgenomen, met in donkerrode letters op een witgekalkte muur de woorden ‘Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen’; de cynische begrafenisondernemers die het leven van Simons vader, mortuariumbeheerder, zuur maken; de bontsloffen van Simons moeder die ‘twee op en neergaande bollen’ worden als ze in nachtelijke schemering op de fiets boodschappen wil gaan doen. Het is op dat onspectaculaire niveau, dat Figees klein schouwspel geen groot mededogen, maar wel sympathie weet op te roepen. ■