De kunstkritiek en de wraak van de filisters
De veelzijdigheid en beperkingen van de Amerikaanse kunstcriticus Hilton Kramer
The revenge of the Philistines Art and Culture 1972-1984 door Hilton Kramer Uitgever: Secker & Warburg, 445 p., f 58,15
Carel Blotkamp
Literatuurliefhebbers klagen wel eens dat het bijhouden van de boekenbijlagen van kranten en weekbladen zo veel tijd kost dat het lezen van de besproken boeken erbij inschiet. Op het gebied van de beeldende kunst is het nog niet zo erg gesteld, maar toch wordt ook daarover tegenwoordig meer geschreven dan, zeg, tien of twintig jaar geleden. De opleving in de publieke belangstelling voor musea en tentoonstellingen, met name van moderne kunst, heeft haar weerslag in de media. Daarnaast voorziet een groeiend aantal gespecialiseerde tijdschriften in de kennelijke behoefte aan informatie en oordeel: kunstkritiek dus.
De laatste jaren is de kunstkritiek zowaar zelf onderwerp van discussie geworden. Op een door Gerrit Komrij afgevuurde blindganger werd, wat aarzelend nog, gereageerd in Museumjournaal; het tijdschrift Metropolis M vulde een dubbelnummer met artikelen over en een bloemlezing uit de kunstkritiek van na 1945; in het Amsterdamse kunstcentrum Aorta gingen critici en kunstenaars met elkaar in de slag, en hetzelfde gebeurde tijdens een cyclus lezingen en forumbijeenkomsten die in het kader van het Studium Generale van de Utrechtse universiteit werd georganiseerd. Erg hevig gepolemiseerd wordt er niet, maar er is tenminste leven in de brouwerij gekomen.
Toch is er nog geen sprake van een kunstkritische cultuur zoals die in Amerika bestaat. Sinds New York in de jaren vijftig het epicentrum van de moderne kunst werd, heeft de Amerikaanse kritiek veel prestige gekregen. Ze vormt een factor van betekenis in het kunstbedrijf. In de kritiek worden reputaties gemaakt en gebroken, met alle, ook financiële, gevolgen van dien, op een manier en op een schaal die wij niet kennen. In Nederland, en in Europa in het algemeen, zijn het eerder museumdirecteuren en tentoonstellingsmakers die een dergelijke machtspositie innemen.
Gezien de belangen die in het spel zijn is het begrijpelijk dat in Amerika ook meer dan elders de methoden en doelstellingen van de kunstkritiek ter discussie staan. Er worden academische symposia aan gewijd en in de tijdschriften laait regelmatig een methodenstrijd tussen critici op waarbij het niet zachtzinnig toegaat. Ook buitenstaanders mengen er zich soms in. Al weer meer dan tien jaar geleden publiceerde de sterjournalist Tom Wolfe, die een fijne neus heeft voor smakelijke onderwerpen, een boek met de veelzeggende titel The Painted Word, waarin hij zijn pijlen richtte op Clement Greenberg, Harold Rosenberg en Leo Steinberg (die meer kunsthistoricus dan criticus is), zonder met zijn karikaturale voorstelling van zaken veel schade te berokkenen aan deze grand old men. Zij hebben wel heviger vuur te trotseren gehad, vooral Greenberg, over wie al verscheidene boeken en artikelen zijn geschreven. Door sommige auteurs is hij bewierookt, door andere afgeschilderd als een verschrikkelijke kunstpaus, die Morris Louis vertelde hoe hij moest schilderen en die als beheerder van de nalatenschap van David Smith diens beelden van hun beschildering liet ontdoen omdat hij ze in verroeste staat beter vond.
Hilton Kramer
Het hoort bij de status van de toonaangevende Amerikaanse critici dat zij hun stukken regelmatig bundelen. Er is blijkbaar een markt voor zulke boeken, waarin de kritieken boven het efemere bestaan in krant en tijdschrift worden uitgetild en tegelijk door de samenhang waarin ze gepresenteerd worden weer bijdragen aan de profilering van de schrijver. Beroemde vroege voorbeelden zijn The Tradition of the New van Rosenberg, uit 1959, en Art and Culture van Greenberg, uit 1961. Vooral het laatste gold jarenlang als een canoniek boek: aanleiding vooreen Engelse kunstenaar om een exemplaar letterlijk uit te kauwen en de pulp, in een worstvel verpakt, op een tentoonstelling te presenteren.