Wijze cynicus, spottende ongelovige
Het eerste deel van Berlioz' memoires vertaald in Privé-Domein
Mijn leven, 1803-1834 door Hector Berlioz Uitgever: De Arbeiderspers, Privé-Domein, f 39,50
Maarten 't Hart
Spijtig genoeg hebben maar weinig componisten hun memoires geschreven. Ze zijn er meestal niet aan toegekomen omdat grote componisten - Bach uitgezonderd - een betreurswaardige neiging hebben om jong te sterven. En de groten die wel heel oud werden. Richard Strauss, Verdi, bleven doorcomponeren, zodat er geen tijd overschoot om memoires te schrijven. Van de vijf grootste componisten heeft alleen Richard Wagner de tijd gevonden om, en dat wel uitzonderlijk uitvoerig, en helaas weinig waarheidsgetrouw, zijn leven te beschrijven. Die memoires zijn tamelijk onleesbaar, op enkele geestige gedeelten na. Zo beschrijft hij prachtig hoe hij voor de eerste keer in het huwelijk treedt.
Op de regel dat componisten hun memoires niet schrijven, vormen de grote Russen een uitzondering. Glinka gaf ons in Aus meinem Leben - in die Duitse vertaling ken ik het werk - een aardig beeld van zijn loopbaan. Rimski-Korssakov schreef doodsaaie, maar wel informatieve memoires: Prokovjev vertelde vooral uitvoerig over zijn kindertijd in zijn autobiografie; Stravinsky schreef een heel korte autobiografie en uiteraard kennen we allen het oersombere, indrukwekkende Getuigenis van Sjostakovitsj. Uit de brieven en stukken die Tsjaikovski schreef heeft men ook een soort autobiografie samengesteld, en dat is wel de boeiendste componistenautobiografie die de Russen hebben opgeleverd, want Tsjaikovski kon heel goed schrijven. Vooral zijn herinneringen aan de eerste opvoering van De Ring in Bayreuth zijn vermakelijk.
Hector Berlioz
david levine
Wil men verder boeiende memoires van componisten, dan moet men vooral bij het tweede of derde garnituur zoeken. Zo bestaat er een leuk boekje met herinneringen van Arnold Bax: Farewell, my youth, en een minstens zo aardige autobiografie van de Engelse componiste Ethel Smyth: Impressions that remained. We bezitten een vertederend boek van de Deense componist Carl Nielsen over zijn jeugd op Funen, een opmerkelijke autobiografie van Louis Spohr. En aan dat kleine rijtje componistenmemoires voegde de Amerikaanse componist Robert Starer dit jaar de autobiografie Continuo, A life in Music toe. Ongetwijfeld zie ik nu nog een en ander over het hoofd, maar zo erg veel is er toch niet, als men dat vergelijkt met de plank vol autobiografieën van filmsterren.
Toch heeft nog één andere componist de tijd gevonden om zijn memoires te schrijven: Hector Berlioz. En zijn vrij omvangrijke werk kan zonder meer aanspraak maken op de titel: beste autobiografie van een componist. Of Berlioz kon componeren is zelfs nu nog omstreden (Alex van Amerongen vond van niet, en Jacques Barzun noemt hem in zijn biografie één van de drie grootste componisten), maar schrijven kon hij als geen ander. Wie zijn memoires opslaat wordt direct getroffen door die half spottende, half ironische toon. Hoe prachtig om al op de eerste bladzijde de grootste misdadigersorganisatie ter wereld gekarakteriseerd te zien als ‘de charmante religie, die zo aantrekkelijk is sinds zij niemand meer verbrandt’. Hoe verrukkelijk om, wat verderop, te lezen over zijn schermutselingen met Cherubini die hem zelfs eenmaal, in de bibilotheek van het conservatorium, om de tafel heen achterna heeft gezeten. Berlioz weet ook Cherubini's manier van spreken treffend weer te geven! Hoe fraai ook Berlioz' beschrijving van zijn vertwijfelde pogingen om - zijn vader wilde dat - medicijnen te studeren. Bij zijn eerste bezoek aan de snijzaal raakt hij tussen de lijken en ratten die de lijken aanvreten zo overstuur dat hij uit het raam springt en ‘hals over kop de vlucht’ neemt. Maar als hij voorde tweede keer de snijzaal betreedt blijft hij kalm en dan schrijft hij: ‘Ik vermaakte mij er zelfs mee, bij mijn aankomst, in de halfopenliggende borst van een dode man te graven om de gevleugelde gasten van dit charmant verblijf hun rantsoen long te geven... terwijl ik een dikke rat die mij met hongerige ogen aankeek, een schouderblad toewierp.’
Het is maar de vraag of Berlioz dat schouderblad echt geworpen heeft, maar die lichte overdrijving om effect te bereiken, verraadt de geboren schrijver. Zoals ook deze landschapsbeschrijving de echte schrijver verraadt: ‘De lucht was zo helder en transparant dat men zou geloven dat men vanuit Napels, zonder al te ver zijn arm uit te strekken, op Capri sinaasappels zou kunnen plukken.’ Zo schrijft geen enkele andere componist.
Dat deze memoires - waarvan de helft van voor ons ligt - zo boeiend zijn is mede te danken aan het veelbewogen leven van Berlioz. Kees Hillen hoorde ik onlangs zeggen dat componisten wereldvreemde figuren zijn die in een oude trui in hun tuinhuisje op ingevingen zitten te wachten, maar voor Berlioz geldt dat niet. Hij componeerde in feite maar weinig, reisde veel, trouwde twee keer, en leidde een leven vol armoede en ongeluk. Hij was zwaar verslaafd aan opium, dat hij gebruikte om zijn vele pijnen te bestrijden. Terecht sprak Bernstein in dit verband dan ook over ‘psychedelic music’. Zijn eerste huwelijk, met een Engelse atrice, liep op een fiasco uit, maar werd niet ontbonden. De atrice stierf op tragische wijze, nadat ze verlamd was geraakt. Zijn enige zoon stierf in Havana aan gele koorts. Ook zijn tweede vrouw verloor hij door de dood. Het is een groot wonder dat hij, ondanks al dit ongeluk, nog zo'n optimistische, bijna vrolijke toon weet aan te slaan in zijn memoires. Als je hem leest heb je helemaal niet het gevoel dat hij, ondanks zijn romantische inslag, iemand is uit de vorige eeuw. Hij lijkt een tijdgenoot, deze wijze cynicus, deze spottende ongelovige. Dat zijn memoires nu pas voor het eerst in het Nederlands worden vertaald is onbegrijpelijk, maar beter laat dan nooit, en laat is in dit geval niet erg, omdat hij zo modern, zo hedendaags aandoet. Het was een geweldige kerel, deze Hector Berlioz!
■