Tijdschrift
‘Wie verre reizen doet, kan veel verhalen’, geldt voor de diplomaat C.J. Schneider en zijn oeuvre. Maar ook, wie zo ver weg zit, blijft een beetje verstoken van publiciteit. ‘Arme F. Springer,’ verzucht Ad Zuiderent in 1981, ‘schrijvend in Luanda (vroeger Angola), moet het zonder de opgeblazen publiciteit doen waar Peskens, Hermans en Mulisch zo geil op zijn. Hij doet het met een pen, een uitgever en een recensent.’ Die recensent is Zuiderent dus zelf. Hij schreef onder meereen uitstekend stuk over Springers oeuvre in het Kritisch Literatuur Lexicon. Een stuk dat de eerste bijdrage aan Bzzlletin 147 van juni 1987 van B.M. Salman eigenlijk allang overbodig maakte. Maar een tijdschriftaflevering gewijd aan één schrijver schijnt toch altijd dergelijk soort overzichtsstukken te moeten bevatten. In 1981 verscheen Springers roman Bougainville naar aanleiding waarvan Zuiderent zijn klacht uitte. In 1982 keerde voor Springer het getij, want toen kreeg hij voor deze roman de F. Bordewijkprijs. Zo'n publieke waardering heeft altijd een aantal herdrukken tot gevolg. Toch blijven bij het verschijnen van Quissama, een relaas in 1985 de recensies ver in de minderheid bij de aandacht voor bijvoorbeeld Oek de Jongs Cirkel in het gras of Harry Mulisch' Hoogste tijd constateren Harry Bekkering en Frank van Wijck in Bzzlletin. Dit nummer krijgt zo het karakter van een soort inhaaloefening. De meeste critici beschouwen Springer als een niet onverdienstelijk verteller, zeggen Bakker en Van Wijck, en niet als een bijzonder groot schrijver. Terecht wijzen alle contribuanten aan Bzzlletin erop dat Springers thematiek in zijn laatste romans nogal is veranderd. Het problematiseren van de verhouding verbeelding-werkelijkheid, het schrijven over het schrijven, inderdaad dat zijn onderwerpen
voor een Revisor-auteur. Constanten zijn het steeds terugkerende type van de lefgozer en het overspelmotief. Al in de initialen van zijn pseudoniem ligt een relatie opgesloten met de door Springer bewonderde schrijver F. Scott Fitzgerald. Diens roman The Great Gatsby speelt een belangrijke rol in Bougainville toont Jos Radstake aan. Voordat Springer Bougainville schreef, zei hij al in een interview in Maatstaf dat Scott Fitzgerald hem fascineerde. ‘De sfeer, de stijl, de onderwerpen en het leven van de man, alles maakte diepe indruk.’ De zogenaamde ‘crack-up’, iemand die maatschappelijk gezien een geslaagd leven leidt, maar toch met lege handen eindigt, vinden we zowel bij Scott Fitzgerald als bij Springer terug. Terloops heeft B.M. Salman het nog over Springers poëzie, waarvan hij zegt dat niemand daar eerder aandacht aan besteedde. Hij ziet dan een artikel van Nico Keuning in Het Oog in 't Zeil van augustus 1985 over het hoofd. Keuning bespreekt daarin Springers in Tirade gepubliceerde gedichten en komt tot dezelfde conclusie als Salman. Springers proza en poëzie ademen dezelfde sfeer en de gedichten vormen vaak een kleine thematische voorstudie voor een roman. Keuning meldde ook dat Springer sinds 1973 geen gedichten meer publiceerde, maar dat hij er wel geschreven heeft. De meeste tijd besteedt Springer aan zijn romans en zijn gedichten zijn voor hem duidelijk bijzaak. Dat is eigenlijk jammer, want Springers ‘paradise lost’-thematiek zou de prachtigste gedichten kunnen opleveren. Maar tropenjaren tellen dubbel, dus misschien krijgt C.J. Schneider wel eerder vrijaf van zijn ambtelijke carrière, zodat F. Springer meer tijd tot schrijven krijgt.
EVA COSSEE