Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdGerman big business and the rise of Hitler door Henry Ashby Turner jr. Uitgever: Oxford University Press Importeur: Van Ditmar, 504 p., f 50,25Jan MeyersDe Duitse industriëlen speelden geen belangrijke rol bij de opmars van de nazi's, haalden de democratie niet onderuit en hadden geen invloed op de benoeming van Hitler tot kanselier. Aldus H.A. Turner. Hoe controversieel is dit? Al in een vroeg stadium werden de industriebaronnen er met name door de linkse pers van beticht dat zij de nazi's betaalden. Nader bewijs dan de gemeenschappelijke haat jegens rood leek overbodig. Het nageslacht meende deze bewering bevestigd te zien in de situatie zoals die zich later voordeed in het Derde Rijk. Maar terecht zegt Turner dat eer het zover was de NSDAP meer had dat ‘big business’ afstootte dan aantrok: het partijprogram, warrige economische ideeën met gevaarlijke trefwoorden, radicaal antikapitalistische retoriek, plebeïsch karakter. Waar haalden de nazi's dan de middelen vandaan voor hun propaganda en partijleger? Vooral uit contributie, entreegelden van hun immer drukbezochte meetings en inkomsten uit de partij-uitgeverij, zegt Turner en dat is ook zo, maar deze opbrengsten werden pas de moeite waard toen de partij in 1930 aan haar stormachtige groei begon. Niet voor niets deed Hitler voor die tijd zijn best om de kopschuwe Ruhr-magnaten gerust te stellen omtrent zijn oogmerken. De ‘grote vissen’ dachten er niet over om te bijten, hoewel Speer zegt dat Emil Kirdorf, ‘de Bismarck van de steenkool’, de NSDAP van een bankroet redde. Turner gelooft het niet, maar mij kunnen zijn argumenten niet overtuigen. In de periode dat de crisis steeds zwaarder ging drukken, kwam er meer contact tussen de nazi's en de zakenwereld. Er kwamen nu ook subsidies, onder anderen van I.G. Farben, maar mondjesmaat volgens Turner. In elk geval ging er meer geld naar de traditioneel door ‘big business’ gesteunde bourgeois-partijen. Maar hoe groot waren de douceurtjes die sommige nazibonzen in eigen beurs gestopt kregen en die de industriëlen beschouwden als een verzekeringspremie voor het geval die personen ooit een vinger in de pap mochten krijgen? En wat te zeggen van het spekken van de bruine pers door middel van adverteren, toen met de populariteit van de nazi's de vraag naar hun kranten groot werd? Turner ontkent dit alles niet, maar af en toe krijg je de indruk dat hij in zijn ijver om zijn stellingen te bewijzen al wat deze schijnt te weerleggen bagatelliseert of negeert. Ook gaat hij voor een speculatie meer of minder niet opzij. Dat de Beierse afdeling van het leger in het begin de nazi-kas vulde, staat voor hem wel vast. En deze is helemaal origineel: Hitler was er niet op uit om de industriëlen voor zich te winnen, maar om ze te neutraliseren, zodat ze hem niet zouden dwarsbomen. Maar goed, dit doet niet veel af aan de verdienste van dit boek: diskwalificatie van de ongenuanceerde opvatting volgens welke de ‘big business’ Hitler in het zadel zou hebben geholpen en die stamt uit de pers van die dagen en uit werken die meer populair dan wetenschappelijk zijn, zoals bijvoorbeeld dat van het echtpaar Pool (Who financed Hitler?). | |
WolvenTurner heeft zich door bergen bronnenmateriaal heen gewerkt. Bijna een derde van zijn boek wordt in beslag genomen door het notenapparaat. Er zijn dan ook wel werken die vlotter lezen. Deze grondigheid heeft evenwel niet geleid tot volledigheid. Turner gaat geheel en al voorbij aan de impact van het groeiende communisme op ‘big business’. Hij zegt dat de kapitalisten na de moeilijke beginjaren niet meer afwijzend stonden tegenover de Weimar-Republiek. Dat haal je de koekoek! Het nationalisatiespook dat even had rondgewaard was verjaagd en het paternalistische karakter van de concerns onaangetast. Niet alleen waren de industriëlen Herr-im-Haus gebleven, ook waren zij door allerlei gunstige bepalingen nog beter af dan in de keizertijd. Maar toen ging plotseling het licht uit. Tussen september 1930 en zomer 1932 groeide het aantal zetels van de NSDAP in de Rijksdag van 12 via 107 uit tot 230 en werd zij de grootste partij. Voor de communisten waren deze getallen 54. 77 en 100, wat hen op de tweede plaats bracht. Vele Duitsers zagen zich nu voor de noodzaak geplaatst te kiezen uit twee kwaden: voor de bezittende klasse was de keuze niet moeilijk. Nu begon zij dan ook over de brug te komen, al was het niet in die mate dat Hitler er zijn overwinning aan dankte, maar dat had hij ook niet nodig. Het laatste halfjaar voorde ‘Machtsübernahme’ was de verhouding tussen nazi's en industriëlen echter opnieuw zeer slecht vanwege de negatieve houding van eerstgenoemden tegenover het kabinet-Von Papen, dat er bij de zakenwereld nogal goed op stond. Mij dunkt dat Turner hieraan te veel betekenis hecht. Wel heeft hij gelijk, als hij zegt dat Hitler ten slotte aan de macht kwam als gevolg van de machinaties van de camarilla rond Von Hindenburg waar de wind woei uit de hoek van de conservatief-agrarische, militaristische Junkers. ‘Big business’, die Turner slecht geïnformeerd noemt, had hierop geen invloed. En dat is nu precies wat de historici altijd al hebben betoogd. Dit boek geeft dan ook geen nieuwe verklaringen voor het aantreden van de ‘Boheemse korporaal’ als regeringsleider. Pas nadat Hitler kanselier was geworden omhelsden nazidom en ‘big business’ elkaar van harte en waste de ene hand de andere, waarbij ze beide vuiler en vuiler werden. Voor die tijd was Fritz Thyssen volgens Turner de enige grootindustrieel die duidelijk pro-nazi was. Ik zou ook Emil Kirdorf willen noemen. Joseph Schumpeter heeft gezegd: ‘De houding van de kapitalistische groepen tegenover de politiek van hun land wordt meer gekenmerkt door aanpassing dan door het bepalen ervan’. Dit geldt zeker voor de industriëlen ten tijde van de Weimar-Republiek. Zij hebben de wolven niet losgelaten, maar wel met ze meegehuild, toen zij eenmaal meester waren van het bos. Dat is hun historische schuld, niet meer, maar vooral ook niet minder. ■ |
|